ECLI:NL:HR:2008:BC1355

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02217/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoedingsmaatregel en betalingsverplichtingen in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder oplichting en verduistering, en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, samen met een taakstraf van 240 uren. Het Hof had de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de rechter niet verplicht is om het bedrag van de betalingsverplichting gelijk te stellen aan het bedrag van de toegewezen vordering van de benadeelde partij. Dit betekent dat de rechter enige ruimte heeft om de betalingsverplichtingen te bepalen, wat in deze zaak ook is gebeurd. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de ingediende middelen niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd daarmee bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt de discretionaire bevoegdheid van de rechter bij het vaststellen van schadevergoedingsmaatregelen en de bijbehorende betalingsverplichtingen.

Uitspraak

22 januari 2008
Strafkamer
nr. 02217/06
IC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 25 januari 2006, nummer 21/003263-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 3 maart 2003 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van een beroep of een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren", 2. "medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd", 3. "medeplegen van verduistering" en 4. "deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor zover het betreft de vaststelling van de betalingsverplichtingen uit hoofde van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en de daarmee telkens corresponderende vervangende hechtenis, en tot gewijzigde vaststelling daarvan door de Hoge Raad.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de rechter niet gehouden is het bedrag van de betalingsverplichting als bedoeld in art. 36f Sr op hetzelfde bedrag te stellen als het bedrag waarvoor hij de daarmee verband houdende vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 22 januari 2008.