ECLI:NL:HR:2008:BC1847

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R07/007HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van Nederlanderschap van in Ghana geadopteerd meerderjarig kind

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vaststelling van het Nederlanderschap van een in Ghana geadopteerd meerderjarig kind. De verzoeker, die in Ghana is geboren, heeft op 16 december 2003 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te 's-Gravenhage met de stelling dat hij sinds 10 september 1986 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Dit verzoek is door de Staat der Nederlanden bestreden. De rechtbank heeft het verzoek op 13 oktober 2006 afgewezen, waarna de verzoeker in cassatie is gegaan.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verzoeker door zijn adoptie door [betrokkene 2] en de daaropvolgende optieverklaring, die op 10 september 1986 is afgegeven, niet automatisch recht heeft op het Nederlanderschap. De rechtbank had overwogen dat alleen in het Koninkrijk geadopteerde kinderen het Nederlanderschap kunnen verkrijgen via een dergelijke verklaring. De Hoge Raad heeft deze rechtsopvatting van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de beperking van het optierecht in artikel 27 lid 2 (oud) van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) rechtmatig is.

Daarnaast heeft de Hoge Raad de argumenten van de verzoeker verworpen die stelden dat de beperking in strijd zou zijn met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in samenhang met artikel 8 EVRM. De Hoge Raad oordeelde dat er geen recht kan worden ontleend aan het EVRM voor de verkrijging van een bepaalde nationaliteit en dat de RWN een onderscheid maakt tussen adopties die in en buiten Nederland zijn tot stand gekomen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verzoeker verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand is gebleven. Deze uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder het Nederlanderschap kan worden verkregen door geadopteerde kinderen die buiten Nederland zijn geboren.

Uitspraak

1 februari 2008
Eerste Kamer
Rek.nr. R07/007HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J.G. Pherai,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Justitie,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 16 december 2003 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft [verzoeker] zich gewend tot die rechtbank en verzocht vast te stellen dat hij sinds 10 september 1986 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
De Staat heeft het verzoek bestreden.
Na mondelinge behandeling op 13 april 2006, heeft de rechtbank bij beschikking van 13 oktober 2006 het verzoek afgewezen.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Een kopie van een gelegaliseerde Ghanese geboorteakte vermeldt dat verzoeker op [geboortedatum] 1980 in Ghana is geboren en dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn ouders zijn.
(ii) Uit een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken uitgevoerd verificatieonderzoek is gebleken dat de in deze akte aangewezen ouders niet de biologische ouders van verzoeker zijn. Verzoeker is in Ghana geadopteerd door [betrokkene 2].
(iii) [Betrokkene 2], die in 1985 door het uitbrengen van een kennisgeving als bedoeld in art. 8 van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, heeft op 10 september 1986 namens verzoeker een optieverklaring uitgebracht als bedoeld in art. 27 lid 2 (oud) van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). In deze optieverklaring staat zij vermeld als moeder van verzoeker.
3.2 Verzoeker heeft een verzoekschrift ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap. De rechtbank heeft zijn verzoek afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen (i) dat verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd dat hij door de hiervoor in 3.1 onder (iii) vermelde optieverklaring als in Ghana geadopteerd kind van [betrokkene 2] het Nederlanderschap heeft verkregen, maar dat deze grondslag ondeugdelijk is omdat uitsluitend in het Koninkrijk geadopteerde kinderen het Nederlanderschap door middel van een dergelijke verklaring kunnen verkrijgen.
3.3 Art. 27 lid 2 (oud) RWN luidt als volgt:
"Het niet-Nederlandse kind - daaronder begrepen het in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba geadopteerde kind - van een vrouw die Nederlander is of - indien zij is overleden - ten tijde van het overlijden Nederlander was, verkrijgt, indien het op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Rijkswet de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en niet gehuwd of gehuwd geweest is, het Nederlanderschap door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring. Voor hen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, moet de verklaring worden afgelegd door de moeder of - indien deze is overleden - door de wettelijk vertegenwoordiger. Deze verklaring moet worden afgelegd binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de Rijkswet."
3.4 Onderdeel (i) van het middel voert aan dat het hiervoor in 3.2 vermelde oordeel van de rechtbank getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het onderdeel faalt, omdat zowel uit de tekst van art. 27 lid 2 (oud) RWN als uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9 en 10, volgt dat het bestreden oordeel juist is.
3.5 Onderdeel (ii) strekt ten betoge dat de beperking van het optierecht in art. 27 lid 2 (oud) RWN in dit concrete geval geen toepassing kan vinden omdat deze bepaling niet verenigbaar is met art. 14 EVRM in samenhang met art. 8 EVRM. Ook dit onderdeel is tevergeefs voorgesteld. Het ziet eraan voorbij dat aan art. 8 EVRM noch aan enige andere bepaling van dit verdrag het recht kan worden ontleend op de verkrijging van een bepaalde nationaliteit, en dat art. 27 lid 2 (oud) berust op een in het Nederlands internationaal privaatrecht gemaakt onderscheid tussen adopties die in en buiten Nederland zijn totstandgekomen, en niet, zoals het middel veronderstelt, op een onderscheid tussen verschillende vormen van "family life".
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 1 februari 2008.