ECLI:NL:HR:2008:BC1959
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- L. Monné
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- J.W.M. Tijnagel
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vrijstelling in het recht van successie na overlijden van erflater
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door belanghebbenden X1 en X2, die aanslagen in het recht van successie hebben ontvangen naar aanleiding van de verkrijgingen uit de nalatenschap van hun vader, die in 2002 is overleden. De aanslagen zijn opgelegd in het kader van de Successiewet 1956, waarbij de vraag centraal staat of belanghebbenden recht hebben op een vrijstelling zoals opgenomen in artikel 32, lid 1, aanhef en onder 7°, van de Successiewet. De Inspecteur had de aanslagen verminderd na bezwaar, maar het Gerechtshof te Arnhem heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen verder verminderd. Hiertegen hebben belanghebbenden beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft op 18 januari 2008 uitspraak gedaan. De Hoge Raad overweegt dat de wetgever bij de wijziging van artikel 32, lid 1, aanhef en onder 7°, van de Successiewet, de bedoeling had om de nieuwe voetvrijstelling uitsluitend toe te kennen aan verkrijgers in de tariefgroepen II en III. De Hoge Raad concludeert dat de tekst en het systeem van artikel 32 SW geen belemmeringen vormen voor deze uitleg. De middelen van belanghebbenden, die een andere opvatting aanhangen, falen dan ook. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak van de Hoge Raad is dat het beroep ongegrond wordt verklaard, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof wordt bevestigd. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.