ECLI:NL:HR:2008:BC2250
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- O. de Savornin Lohman
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Huwelijksvermogensrecht en boedelverdeling in echtscheidingsprocedure
In deze zaak heeft de man op 3 oktober 2002 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Breda met het verzoek om echtscheiding en de verdeling van de gemeenschap van goederen. De vrouw heeft hierop een verweerschrift ingediend met zelfstandige verzoeken. De rechtbank heeft op 17 november 2004 echtscheiding uitgesproken en de verdeling bevolen, maar de beslissing over de waarde van de onderneming [A] B.V. en de verdeling van de pensioenrechten aangehouden. Na verschillende tussenbeschikkingen heeft de rechtbank op 17 juni 2005 de verdeling van de gemeenschappelijke goederen bevolen en een onzijdig persoon benoemd voor de vertegenwoordiging van de partij die niet meewerkt aan de verdeling. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 7 april 2006 een deskundigenonderzoek heeft bevolen en verdere beslissingen heeft aangehouden. In de eindbeschikking van 9 januari 2007 heeft het hof de aandelen in [A] B.V. aan de man toegedeeld en de man bevolen om pensioenrechten van de vrouw af te storten. De vrouw heeft cassatie ingesteld tegen deze eindbeschikking, waarop de man verzocht heeft het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal L.A.D. Keus heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 14 maart 2008 het beroep verworpen, waarbij de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden, gezien artikel 81 RO, zonder verdere motivering.