ECLI:NL:HR:2008:BC3163

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
41104
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • C.J.J. van Maanen
  • J.W.M. Tijnagel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag loonbelasting en uitleg van 'bedrijf' in het Besluit van 31 juli 2000

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen is gehandhaafd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna het Hof het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Het eerste middel betreft de uitleg van de term "bedrijf" in het Besluit van 31 juli 2000. Het Hof heeft deze term niet als "onderneming" uitgelegd, maar als "tak van bedrijvigheid". De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet heeft miskend dat de term "bedrijf" in deze context een bredere betekenis heeft en dat de uitleg van het Hof juist is. De klacht faalt dan ook wegens gebrek aan feitelijke grondslag.

De overige middelen leiden evenmin tot cassatie, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 1 februari 2008 door de raadsheer L. Monné als voorzitter, samen met de raadsheren C.J.J. van Maanen en J.W.M. Tijnagel, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A. Boussak-Leeksma.

Uitspraak

Nr. 41.104
1 februari 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 mei 2004, nr. P 03/03922, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het eerste middel klaagt onder meer dat het Hof een te beperkte uitleg heeft gegeven aan de term "bedrijf" (in het samenstel "bedrijf of beroep") als bedoeld in onderdeel 6 van het Besluit van 31 juli 2000, nr. CPP 2000/1223 M (BNB 2000/313). Deze klacht faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Het Hof heeft niet miskend dat de term "bedrijf" in onderdeel 6 van dit Besluit niet moet worden uitgelegd als "onderneming", maar als "tak van bedrijvigheid". Waar het Hof spreekt over "het bedrijf van belanghebbende", en over "een bepaald bedrijf", doelt het kennelijk op de door belanghebbende uitgeoefende tak van bedrijvigheid, het verhuisbedrijf.
3.2. De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2008.