ECLI:NL:HR:2008:BC3168

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
41539
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.W. van den Berge
  • C. Schaap
  • J.W.M. Tijnagel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag loonbelasting en boete in verband met verblijfsaantekening

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, een agrarisch loonbedrijf, is opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat de identiteit van werknemer D niet zou zijn vastgesteld volgens de eisen van de Wet op de identificatieplicht (WID). De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag en de boete na bezwaar van belanghebbende.

Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de uitspraken van de Inspecteur vernietigde. Het Hof oordeelde dat de verblijfsaantekening in het paspoort van werknemer D voldeed aan de eisen van de WID, waardoor de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel, maar vernietigde de uitspraak van het Hof enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de boete, en verminderde de boete tot € 2321.

De Hoge Raad oordeelde dat de aantekening in het paspoort van werknemer D, die aangeeft dat uitzetting achterwege blijft zolang er bezwaar of beroep loopt, een geldig bewijs van rechtmatig verblijf is. De Hoge Raad concludeerde dat de Inspecteur ten onrechte een naheffingsaanslag had opgelegd op basis van een niet vastgestelde identiteit. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de cassatieprocedure was overschreden, wat leidde tot een verdere vermindering van de boete met 10% van het resterende bedrag na de eerdere vermindering door het Hof. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 41.539
1 februari 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 oktober 2004, nr. BK-02/04665, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur, gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken waarvan beroep vernietigd en de naheffingsaanslag alsmede de boete verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende exploiteerde in 1999 een agrarisch loonbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Van werknemer D is de identiteit vastgesteld aan de hand van een Turks paspoort met een "verblijfsaantekening" waarin staat dat uitzetting achterwege wordt gelaten hangende een bezwaar, administratief beroep of een beroep bij de rechtbank. Naar 's Hofs oordeel is met deze verblijfsaantekening voldaan aan de eisen van artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (hierna: WID), zodat de Inspecteur ten aanzien van deze werknemer ten onrechte een naheffingsaanslag heeft opgelegd naar het anoniementarief (artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964) op de grond dat zijn identiteit niet is vastgesteld overeenkomstig artikel 28, lid 1, letter f, van deze wet.
3.2. Tegen dit oordeel richt zich het middel met het betoog dat, waar artikel 1, lid 1, onder 2°, WID spreekt over verblijfsrechtelijke positie, daaronder (afgezien van de vluchtelingsituatie) dient te worden verstaan de vergunning tot verblijf in Nederland, en dat de aantekening in het paspoort van werknemer D niet als een zodanige vergunning kan worden bestempeld.
3.3. In artikel 1b van de destijds geldende Vreemdelingenwet is limitatief omschreven in welke gevallen vreemdelingen rechtmatig verblijf genieten in Nederland. Als bescheid waaruit dit rechtmatig verblijf blijkt is onder meer aangewezen (artikel 3, lid 1, letter f, van de Regeling bescheiden rechtmatig verblijf, Stcrt. 1998, 106; hierna: de Regeling): "de aantekening, dat bezwaar of administratief beroep is ingediend en dat hangende de beslissing op dat bezwaar of administratief beroep uitzetting achterwege blijft, in een document voor grensoverschrijding als bedoeld in artikel 45, derde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen; waarbij gebruik wordt gemaakt van de formulering 'bezwaar of administratief beroep ingediend ... (datum)';". De aantekening in het paspoort van werknemer D is kennelijk op deze bepaling gebaseerd. Dientengevolge dient dit paspoort, anders dan het middel betoogt, te worden aangemerkt als een geldig buitenlands paspoort waaruit blijkt dat de verblijfspositie van werknemer D rechtmatig is.
Het middel dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.
4. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 7 december 2004. Op het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, zijn sindsdien meer dan twee jaren verstreken. Dit levert een aan de cassatieprocedure toe te schrijven overschrijding van de redelijke termijn op. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, BNB 2005/337, zal de Hoge Raad de boete daarom verder verminderen met een bedrag gelijk aan tien percent van de na de vermindering door het Hof resterende boete.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de boete, en
vermindert de boete tot op een bedrag van € 2321.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2008.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 428.