ECLI:NL:HR:2008:BC3485
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en de inhoud van bewijsmiddelen in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, geboren in 1955, die werd bijgestaan door advocaat mr. J. Boksem. De betrokkene was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelneming aan een criminele organisatie. Het Hof had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 38.000,- aan de Staat, gebaseerd op een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de betrokkene, dat de bestreden uitspraak niet de inhoud van de bewijsmiddelen bevatte, feitelijke grondslag miste. De Hoge Raad bevestigde dat het Hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel had gebaseerd op een voordeelsrapportage van de politie, die de omzet van de betrokkene in de periode van 2 september 2000 tot en met 6 juni 2001 berekende. De Hoge Raad oordeelde verder dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, maar dat dit geen aanleiding gaf tot cassatie. De Hoge Raad verwierp het beroep van de betrokkene, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.