ECLI:NL:HR:2008:BC3485

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00328/07 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en de inhoud van bewijsmiddelen in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, geboren in 1955, die werd bijgestaan door advocaat mr. J. Boksem. De betrokkene was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelneming aan een criminele organisatie. Het Hof had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 38.000,- aan de Staat, gebaseerd op een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de betrokkene, dat de bestreden uitspraak niet de inhoud van de bewijsmiddelen bevatte, feitelijke grondslag miste. De Hoge Raad bevestigde dat het Hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel had gebaseerd op een voordeelsrapportage van de politie, die de omzet van de betrokkene in de periode van 2 september 2000 tot en met 6 juni 2001 berekende. De Hoge Raad oordeelde verder dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, maar dat dit geen aanleiding gaf tot cassatie. De Hoge Raad verwierp het beroep van de betrokkene, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

12 februari 2008
Strafkamer
nr. 00328/07 P
IC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 5 augustus 2005, nummer 21/005304-04, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Rechtbank te Zutphen van 2 december 2003 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 38.000,-.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de bestreden uitspraak niet de inhoud van de bewijsmiddelen bevat waaraan het Hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontleend.
3.2.1. Het Hof heeft onder "de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel" - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 8 juli 2005 (parketnummer 21-005882-03) terzake van medeplegen van in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
(...)
Voorts neemt het Hof als grondslag voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel de voordeelsrapportage, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie, district Achterhoek, gesloten en getekend op 10 september 2001, onder meer inhoudende een berekening van de omzet in de periode van 2 september 2000 tot en met 6 juni 2001.
(...)
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het Hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 38.937,- (achtendertigduizend negenhonderdzevenendertig euro)."
3.2.2. De aanvulling op het verkorte arrest houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Het hof heeft in het arrest per abuis de verkeerde datum opgenomen waarop het politieproces-verbaal, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie District Achterhoek, genummerd PL 0646/01-203399 is gesloten en getekend. Het hof heeft in het arrest opgenomen 10 september 2001, hetgeen had moeten zijn 16 juli 2002.
1. Het hof stelt vast, dat het Excel-overzicht van de geboekte drugsomzet resulteert in een totale omzet à 422.881,20. Het hof heeft voor de berekening van het wederrechtelijk voordeel als uitgangspunt genomen het in het door [verbalisant 1], brigadier van politie District Achterhoek, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL 0646/01-203399, gesloten en getekend op 16 juli 2002, genoemde bedrag van ver-kopen in de periode van 2 september 2000 tot en met 6 juni 2001 zijnde het bedrag groot fl. 404.845,-
2. Het als bijlage bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie District Achterhoek, opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd PL 0646/01-203399, gesloten en getekend op 16 juli 2002, gevoegde in de wettelijke vorm door [verbalisant 2], agent van politie district Achterhoek, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL 0646/01-201959, gesloten en getekend op 15 juni 2001, dossierparagraaf 1.10.8, voor zover inhoudende als verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven:
[Persoon 2] maakte de afspraken dat er voor 1,3 gram weed DM 20,-, 2.0 gram weed DM 30,- en voor 3,3 gram weed DM 50,- betaald moest worden. De inkoop van weed was altijd rond de fl. 6,- per gram.
3. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie District Achterhoek, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL 0646/01-203399, gesloten en getekend op 16 juli 2002, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ex-werknemer [persoon 3] deelde mee grotendeels voor niets te hebben gewerkt. Hij had drie maal circa fl. 560,- ontvangen.
4. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verbaal opgenomen, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie District Achterhoek, opgemaakt proces-verbaal, genummerd Pl 0646/01-201959, gesloten en getekend op 12 juli 2001, dossierparagraaf 1.100.1, voor zover inhoudende als verklaring van [persoon 4], zakelijk weergegeven:
Ik kom al jaren in het pand aan [a-straat]. Dit pand is van [persoon 2] en [persoon 5]. Ik ken [persoon 2] en [persoon 5] vrij goed. Ik weet dat [persoon 1] de drugsverkopen voor hen deed. [Persoon 1] vertelde mij dat de opbrengsten door drieën werd gedeeld .... door [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 5]."
3.3. Kennelijk heeft het Hof in zijn hiervoor onder 3.2.2 sub 1 weergegeven overweging tot uitdrukking willen brengen wat genoemd proces-verbaal en het Excel-overzicht dat als bijlage bij dat proces-verbaal is gevoegd, verkort en zakelijk weergegeven, inhouden. De klacht dat de bestreden uitspraak niet de inhoud van de bewijsmiddelen bevat waaraan het Hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontleend, mist dus feitelijke grondslag.
3.4. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
5.2. De betrokkene heeft op 19 augustus 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 5 februari 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld.
5.3. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, welke in cassatie aanhangig is onder nr. 00321/07 is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie, tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, zal worden toegepast in de hoofdzaak.
5.4. Gelet hierop is er geen aanleiding om in de onder-havige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
6. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 februari 2008.