ECLI:NL:HR:2008:BC3679
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Wattel
- Rechtspraak.nl
De fiscale status van deelvissers in een maatschap onder de Wet IB 2001
In deze zaak werd de vraag behandeld of een deelvisser, die maat is in een maatschap die een visserijbedrijf uitoefent, voor het jaar 2001 als ondernemer kan worden aangemerkt volgens artikel 3.4 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Dit heeft implicaties voor het recht op zelfstandigenaftrek zoals vastgelegd in artikel 3.76 van dezelfde wet. De belanghebbende was van mening dat hij als ondernemer moest worden beschouwd, maar het Hof oordeelde anders. Het Hof concludeerde dat de eigenaar van het schip de verbintenissen jegens derden op eigen naam was aangegaan, en dat er geen bewijs was dat het samenwerkingsverband extern onder een gemeenschappelijke naam opereerde. Dit leidde tot de conclusie dat de belanghebbende niet rechtstreeks verbonden was voor de verbintenissen van de onderneming.
De advocaat-generaal (A.G.) Wattel onderzocht in zijn conclusie het criterium van verbondenheid in artikel 3.4 van de Wet IB 2001, evenals de fiscale implicaties van de schepeling ter visscherij en de verschillende maatschapsvormen. Hij concludeerde dat een stille maat in beginsel fiscaalrechtelijk geen ondernemer is onder het regime van de Wet IB 2001. De A.G. ging verder in op de vraag of de doel en strekking van de wet zouden vereisen dat een deelvisser in een stille maatschap als ondernemer wordt aangemerkt, maar kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was, gezien de verschillen in gebondenheid jegens derden en de parlementaire geschiedenis van de wet.
Uiteindelijk kwam de A.G. tot de conclusie dat het Hof geen onjuiste rechtsopvattingen had gehanteerd en dat het maatschapscontract niet onbegrijpelijk was uitgelegd. De door het Hof vastgestelde feiten waren goed gemotiveerd, wat leidde tot de uitspraak dat het beroep ongegrond was. De uitspraak zelf werd niet gepubliceerd.