ECLI:NL:HR:2008:BC3931

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/282HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijslastverdeling en rechterlijk vermoeden in civiele procedure

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 1 september 1998 verweerster, voorheen genaamd [A] B.V., gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch. Eiser vorderde onder andere een verklaring voor recht dat verweerster toerekenbaar tekortgeschoten was in de overeenkomst van 23 september 1996 en verzocht verweerster te veroordelen tot betaling van diverse bedragen, waaronder een contractuele boete en onbetaalde facturen. Verweerster heeft de vorderingen bestreden en in reconventie eiser veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag, vermeerderd met rente en kosten.

De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 3 november 2000 een comparitie van partijen gelast en verweerster voorwaardelijk toegelaten tot bewijs. Bij eindvonnis van 8 maart 2002 heeft de rechtbank verweerster veroordeeld tot betaling aan eiser van € 40.540,72, vermeerderd met wettelijke rente, en het meer of anders gevorderde afgewezen. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat in een eindarrest van 11 april 2006 eiser niet-ontvankelijk verklaarde in zijn beroep tegen het tussenvonnis en het beroep tegen het eindvonnis ongegrond verklaarde. In het incidenteel appel heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en verweerster veroordeeld tot betaling aan eiser van € 7.868,54, vermeerderd met wettelijke rente.

Eiser heeft cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiser in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 1.286,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, O. de Savornin Lohman, W.D.H. Asser, en openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann op 4 april 2008.

Uitspraak

4 april 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/282HR
RM/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Biemond, thans mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster], voorheen genaamd [A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 1 september 1998 [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch en, na wijziging van eis, gevorderd, kort gezegd:
1. te verklaren voor recht dat [verweerster] jegens hem toerekenbaar is tekortgeschoten door de overeenkomst van 23 september 1996 met onmiddellijke ingang te beëindigen;
2. [verweerster] te veroordelen tot betaling van:
a. ƒ 432.00,-- als contractuele boete,
b. ƒ 219.441,94 inclusief BTW, ter zake van onbetaalde facturen;
c. ƒ 69.246,11, als het aan [eiser] toekomende saldo van de rekening-courant tussen partijen;
d. ƒ 2.998,42 aan wettelijke rente over ƒ 651.441,94 tot 25 augustus 1998;
e. de wettelijke rente over ƒ 720.688,05 vanaf 25 augustus 1998, althans vanaf de dag van dagvaarding;
f. ƒ 23.703,26 aan buitengerechtelijke incassokosten.
[Verweerster] heeft de vorderingen bestreden en, in reconventie, gevorderd, kort gezegd, [eiser] te veroordelen tot betaling van ƒ 1.995.172,12, en een bedrag van ƒ 7.931,25, vermeerderd met rente en kosten.
[Eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden.
De rechtbank heeft bij een tussenvonnis van 3 november 2000 een comparitie van partijen gelast en voorwaardelijk [verweerster] tot levering van bewijs toegelaten. Bij eindvonnis van 8 maart 2002 heeft de rechtbank in conventie [verweerster] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 40.540,72 vermeerderd met de wettelijke rente, en in conventie en in reconventie, het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. [Verweerster] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Na tussenarresten van 28 september 2004, 24 mei 2005, 15 november 2005, getuigenverhoren en verder processueel debat, heeft het hof bij eindarrest van 11 april 2006 in het principale appel [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen het tussenvonnis van 3 november 2000 en het beroep tegen het eindvonnis ongegrond verklaard. In het incidenteel appel heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, in conventie en in reconventie, [verweerster] veroordeeld aan [eiser] € 7.868,54 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 1998. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.
De arresten van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 28 september 2004, 24 mei 2005, 15 november 2005 en 11 april 2006 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij schrijven van 22 februari 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 1.286,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 april 2008.