ECLI:NL:HR:2008:BC5931

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01034/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen voor de strafoplegging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor 'medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd' en kreeg een gevangenisstraf van vier weken opgelegd. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij mr. J. Kuijper als advocaat optrad. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De kern van het cassatiemiddel betrof de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verdachte stelde dat er een onredelijke vertraging was opgetreden tussen de uitspraak van het Hof op 9 oktober 2001 en de betekening van deze uitspraak aan hem op 17 oktober 2006. De Hoge Raad oordeelde dat de vertraging voor rekening van het Openbaar Ministerie kwam, omdat niet was aangetoond dat de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak was gedaan.

De Hoge Raad concludeerde dat, hoewel de redelijke termijn was overschreden, er geen aanleiding was om aan de opgelegde straf rechtsgevolgen te verbinden. De Hoge Raad verwierp het beroep, omdat geen van de middelen tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de verantwoordelijkheden van het Openbaar Ministerie in dit kader.

Uitspraak

1 april 2008
Strafkamer
nr. 01034/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, van 9 oktober 2001, nummer 23/003333-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam, van 7 september 1998 - de verdachte ter zake van "medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde straf als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden tussen de bestreden, bij verstek gewezen, uitspraak en het tijdstip waarop deze uitspraak aan de verdachte in persoon is betekend. Deze overschrijding moet, aldus het middel, leiden tot strafvermindering.
3.2. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
(i) het bestreden, bij verstek gewezen arrest dateert van 9 oktober 2001;
(ii) op 17 oktober 2006 is aan de verdachte in persoon op het in de basisadministratie persoonsgegevens vermelde adres van de verdachte mededeling gedaan van de bestreden uitspraak;
(iii) de verdachte heeft van 6 oktober 2000 tot 5 september 2006 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven gestaan op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Daarna is de verdachte ingeschreven op het adres [b-straat 1] te [woonplaats].
3.3. Nu niet blijkt dat de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak van het Hof aan de verdachte - die in die periode stond ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente [woonplaats] - in persoon, dan wel op de voet van art. 588, tweede en derde lid, Sv, is uitgereikt, komt de vertraging die is opgetreden tussen 9 oktober 2002 en 17 oktober 2006 voor rekening van het Openbaar Ministerie, zodat met die periode de redelijke termijn van de berechting is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf als hiervoor onder 1 vermeld en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en kan met dat oordeel worden volstaan.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 1 april 2008.