1 april 2008
Strafkamer
nr. 03650/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 10 januari 2003, nummer 16/116181-02, ingediend en schriftelijk toegelicht door mr. K. Ramdhan, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod" en ter zake van 2 subsidiair en 3 subsidiair telkens opleverende "opzetheling" bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. In de aanvrage wordt aangevoerd dat niet de aanvrager maar zijn broer, te weten [betrokkene], de strafbare feiten heeft begaan. Ter staving wordt verwezen naar een eerdere aanvrage tot herziening van de aanvrager, welke de Hoge Raad bij arrest van 16 mei 2006, LJN AX4369, gegrond heeft verklaard omdat vermoedelijk sprake was van een persoonsverwisseling.
4.2. Het voornoemde arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"3.2. Bij de stukken bevindt zich een brief aan de Procureur-Generaal van de plaatsvervangend Hoofdofficier van Justitie te Utrecht van 9 februari 2006, waarin deze onder verwijzing naar een aangehechte nota van 6 februari 2006 van mr. A.C. Bijlsma, Officier van Justitie bij het arrondissementsparket te Utrecht, de herziening verzoekt te bevorderen van het tegen de betrokkene op 12 oktober 2004 onder parketnummer 306124-04 door de Politierechter gewezen vonnis. De genoemde nota houdt onder meer het volgende in:
"Hierbij vraag ik uw aandacht voor het volgende.
Uit het strafdossier tegen [aanvrager], parketnummer 16/306124-04, blijkt dat een persoon, genaamd [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] is aangehouden ter fine van executie van een onherroepelijk bij verstek gewezen vonnis door de politierechter te Utrecht op 12 oktober 2004, inhoudende ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Verzoeker is op 7 januari 2005 door de regiopolitie Zaanstad/Zaanstreek aangehouden ter executie van dit vonnis en daartoe overgebracht naar het politiebureau aldaar en vervolgens geplaatst in het huis van bewaring te Alkmaar. De raadsman van verzoeker, heeft bij schrijven van 10 januari 2005 de officier van justitie te Utrecht verzocht de executie van het hiervoor bedoelde vonnis te schorsen en verzoeker onmiddellijk in vrijheid te stellen, daartoe stellende dat er sprake zou zijn van persoonsverwisseling.
De officier van justitie heeft terstond het huis van bewaring verzocht aan te geven of een persoon met de gegevens van [aanvrager], voornoemd in het huis van bewaring was ingesloten. Daartoe is de registratiekaart met bijbehorende foto van de gedetineerde [aanvrager] per fax ter beschikking gesteld van de officier van justitie. Vergelijking van de door het huis van bewaring ter beschikking gestelde foto en de bij de regiopolitie Utrecht ter beschikking staande foto's van [aanvrager] en [betrokkene], leverde op dat de ingesloten persoon [aanvrager] betrof.
Onderzoek, mondelinge en schriftelijke bevestiging per e-mail door de regiopolitie Utrecht, district Paardenveld, leverde op dat niet [aanvrager], doch [betrokkene] degene is die is aangehouden ter zake het strafbare feit waarvan de politierechter te Utrecht op 12 oktober 2004 vonnis wees. Het gegeven dat [betrokkene] reeds gedurende jaren zich bediende van de naam van zijn broer [aanvrager], was bij de regiopolitie Utrecht bekend, doch niet ter kennis gebracht van het Openbaar Ministerie te Utrecht.
Op 12 januari 2005 is verzoeker op bevel van de officier van justitie te Utrecht onmiddellijk in vrijheid gesteld en is de verdere executie van dit vonnis geschorst."
4.3.1. Naar aanleiding van de aanvrage is op verzoek van de Advocaat-Generaal door de regiopolitie Utrecht een onderzoek ingesteld. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in een ambtsbericht van de Officier van Justitie, mr. P.A. van Logten, van 27 november 2007. Het ambtsbericht houdt voor zover hier van belang in:
- dat op 17 oktober 2002 een man is aangehouden die opgaf te zijn genaamd [aanvrager];
- dat niet is gebleken dat de opgegeven personalia van de verdachte gecontroleerd zijn;
- dat naar het oordeel van de Officier van Justitie het onderzoek van de zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling, indien de Politierechter op de hoogte was geweest van de persoonsverwisseling.
4.3.2. Voorts heeft de Hoofdofficier van Justitie, mr. M.C.W.M. van Nimwegen, in een brief aan het College van procureurs-generaal van 14 december 2007 laten weten dat niet meer te achterhalen is of de identiteit van de verdachte destijds aan de hand van "een foto of dacty" is gecontroleerd en dat het raadplegen van het politieregister Bedrijfsprocessensysteem (BPS) op dit punt geen uitsluitsel heeft kunnen geven.
4.4. Het hiervoor onder 4.2 weergegevene, het onder 4.3.1 vermelde ambtsbericht en de onder 4.3.2 vermelde brief geven steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van persoonsverwisseling.
4.5. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 10 januari 2003;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 1 april 2008.