ECLI:NL:HR:2008:BC6731

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00416/07 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leiding geven aan het opzettelijk zonder vergunning exploiteren van speelautomaten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1963 en woonachtig te [woonplaats], was betrokken bij de Vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid '[A]', die in de periode van 1 januari 1997 tot en met 12 februari 1997 in Hilversum opzettelijk zonder vergunning speelautomaten exploiteerde. De verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan deze verboden gedraging, zoals vastgesteld in artikel 30h van de Wet op de kansspelen.

De zaak kwam voor de Hoge Raad na een eerdere verwijzing en een hoger beroep, waarbij het Hof de verdachte had veroordeeld voor het opzettelijk overtreden van de wet. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de opzettelijke overtreding voldoende was onderbouwd met bewijsstukken, waaronder verklaringen van verbalisanten en getuigen, die de exploitatie van de speelautomaten door de vereniging bevestigden.

De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte, als bestuurder van de vereniging, op de hoogte moest zijn van de vereisten voor het exploiteren van speelautomaten en dat de vrijstelling van de gemeente Hilversum niet van toepassing was op de vergunningplicht volgens de Wet op de kansspelen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kon leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

22 april 2008
Strafkamer
nr. 00416/07 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 14 april 2006, nummer 23/002494-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 29 juni 2004, heeft het Hof in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 30 mei 2000, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 30h, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tezamen en in vereniging feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging" strafbaar verklaard, doch bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N.A. de Leon-van den Berg, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1. Overeenkomstig de tenlastelegging is bewezenverklaard dat:
"de Vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid "[A]" in de periode van 1 januari 1997 tot en met 12 februari 1997 te Hilversum opzettelijk, zonder vergunning van de Minister van Economische Zaken, speelautomaten, te weten kansspelautomaten, heeft geëxploiteerd, als bedoeld in artikel 30h, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander toen aldaar feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging."
3.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 27 februari 1997 vervoegden wij, verbalisanten, ons aan het adres [a-straat 1] te [woonplaats], waarin is gevestigd [A]. Vanaf de openbare weg konden wij het pand betreden tot in de hal. Ik, 2e verbalisant, voelde dat de deur tot de eerste etage was afgesloten. Nadat ik, 2e verbalisant, had aangebeld, werd de deur naar het geluid te oordelen ontgrendeld. Wij konden vervolgens ongehinderd het pand verder binnen gaan naar de eerste etage, alwaar volgens het bordje [A] zat. Wij zagen dat in de gehele ruimte waar het publiek vertoefde langs de muren van het lokaal speelautomaten aanwezig waren die in werking waren. De apparatuur stond gebruiksklaar. Wij zagen dat er zich een aantal personen in de speelruimte ophielden achter in bedrijf zijnde speelautomaten. Wij zagen dat die personen daadwerkelijk een spel aan het spelen waren met die automaat.
Op 27 februari 1997 werden door ons speelautomaten en administratie in beslag genomen.
Op 14 maart 1997 werd door ons, verbalisanten, een onderzoek ingesteld naar en in de door [A] gevoerde ledenadministratie. De ledenadministratie was ondergebracht in twee ordners. In een map bevonden zich 435 inschrijfformulieren en in de andere 106.
Uit de schriftelijke opgave van de Kamer van Koophandel voor Fabrieken en Bedrijven te Hilversum is gebleken dat sinds de oprichting van de vereniging het bestuur bestond uit de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1]."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"U vraagt naar mijn bestuurslidmaatschap van [A] aan de [a-straat] te [woonplaats]. Ik ben van plan om mijn werkzaamheden als secretaris en penningmeester, dus de bestuursfuncties, te beëindigen. Ik heb de kennis en er is nog geen nieuwe secretaris en penningmeester om dit aan over te dragen. In september 1994 was ik met [medeverdachte 1] bij de Kamer van Koophanden om ons definitief als rechtspersoon in te schrijven. De feitelijke start is geweest in september 1994. In september 1994 betrokken wij het pand [a-straat 1] te [woonplaats]. Bij de start van [A] zijn door mij zo'n zeven elektronische spelen ingebracht. Deze waren mijn eigendom. Dit waren speelautomaten die ik had opgekocht. In de periode dat ik secretaris en penningmeester was zijn er meerdere elektronische spelen aangeschaft. Ik heb de apparaten doorverkocht aan [medeverdachte 1]. Ik deed die aan- en verkoop namens de vereniging. Ik regelde dus alles gezien mijn functie in de vereniging."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 31 maart 2006, voor zover inhoudende:
"Er wordt mij gevraagd of het klopt dat het door de manier van spelen mogelijk is korter of langer te spelen. Als u het zo stelt klopt dat.
Het is onwerkelijk dat iemand voor ƒ 1,- drie weken kon spelen. Als iemand ƒ 1.000,- betaalde kreeg hij meer punten. Het is niet mogelijk dat die punten in tien minuten zijn verspeeld. De behendigheid van de speler is daarbij wel relevant."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
"Ik ben de hoofdhuurder van het pand [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik verhuur de zolderetage van dat pand aan het bestuur van [A]. U vraagt mij naar mijn bemoeienis met [A]. Ik ben vanaf de maand augustus 1995 voorzitter geweest van deze spellenvereniging. U vertelt mij dat er gisteren een groot aantal speelautomaten werd aangetroffen in het pand van de spellenvereniging. Er moeten naar schatting 25 tot 30 speelautomaten gestaan hebben. De spelen stonden op de zolderetage."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Ik woon in [plaats A]. Anderhalf à twee jaar geleden was ik in Hilversum. Daar ontmoette ik [verdachte] en andere leden van de spellenvereniging [A]. Er werd daar gezegd dat ik ook lid kon worden. Na een paar maanden werd aan mij door [verdachte] gevraagd of ik kaartjes wilde rondbrengen van de vereniging. Deze kaartjes moest ik dan rondbrengen en afgeven in café's. Ik deed dat in café's in Nijkerk, Hilversum, Bussum en eigenlijk in het Gooi. [Verdachte] belde mij wel eens op en dan vroeg hij aan mij om kaartjes rond te brengen. [Verdachte] en ik gingen dan met zijn auto. We gaven de kaartjes dan af in diverse café's. We deden dit om leden te werven. Op de kaartjes stond onder andere de tekst "Spellenvereniging [A]"."
f. een kopie van een close-up van de voorzijde van een invitatiekaartje, foto 40, voor zover hier van belang inhoudend:
"Nieuw in Hilversum
Speelhal [A]
U bent welkom van ma t/m za van 10.00 - 23.00 uur.
[a-straat 1], [postcode] [woonplaats]"
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"Anderhalf jaar geleden werkte ik als vakantiehulp op de kermis in Laren. Er kwamen daar toen twee mannen naar mij toe die een hele stapel kaartjes aan mij aan-boden. De mannen vertelden mij dat het uitnodigingskaartjes waren en dat je van hen 100 punten gratis kreeg om op speelautomaten te spelen. Je kon geld winnen en er werd direct uitbetaald. Ik zag dat op de kaartjes stond dat zo'n kaartje goed was voor 100 punten.
Ik ben daar om 22.00 uur aangekomen. Ik zag dat het lokaal helemaal vol stond met echte gokkasten. De man achter de bar legde mij uit hoe het daar werkte. Hij vertelde dat alles werd uitbetaald. Niet op de kast, maar ik moest roepen. Er werd dan handje contantje uitbetaald. Ik heb gezien dat een jongen 400 punten op de kast had staan. De man werd geroepen en hij betaalde direct uit zijn broekzak aan de jongen 100 gulden uit."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
"Ik ben lid van de vereniging [A] sinds ongeveer een half à driekwart jaar. Ik kom ongeveer een keer per twee weken bij de vereniging [A]. Per keer speel ik voor gemiddeld ƒ 75,-. Ik speel voor punten op de automaat. Een punt staat gelijk aan ƒ 0,25. Wanneer ik begin met spelen op een apparaat laat ik honderd punten op de kast zetten. Wanneer ik klaar ben met spelen laat ik mijn resterende punten uitbetalen door de man achter de bar. De uitbetaling geschiedt dus in contant geld aan de bar."
i. een brief van 3 maart 1997 van het Nederlands Meetinstituut, Inspecties en Kansspeltechniek B.V., aan de Politie Gooi en Vechtstreek, voor zover hier van belang inhoudend:
"Spellenhuis [A] (het hof begrijpt: gelegen aan de [a-straat] te [woonplaats]) heeft geen vergunning van het Ministerie van Economische Zaken om speelautomaten te mogen exploiteren."
3.3. De bewezenverklaring steunt mede op de volgende bewijsoverweging:
"Het hof is - anders dan de raadsman - van oordeel dat het tenlastegelegde opzettelijk is begaan. De door de raadsman bedoelde brief van het hoofd van de hoofdafdeling Financieel Marktbeleid van het Ministerie van Economische zaken van 19 november 1996 doet hier niet aan af, reeds omdat in het onderhavige geval sprake is van het bedrijfsmatig gebruiken of aan een ander in gebruik geven van speelautomaten en onder die omstandigheid - ook blijkens de hier bedoelde brief - een vergunning vereist is; uit de bewijsmiddelen blijkt dat het gebruik niet tot hobbydoeleinden is beperkt. De vrijstelling die op 13 augustus 1996 door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hilversum aan de vergunning (de Hoge Raad begrijpt: vereniging) is verleend, kan aan 's hofs oordeel evenmin afdoen, waar deze vrijstelling slechts betrekking heeft op een plaatselijke (leef-milieu)verordening, en los staat van het in artikel 30h van de Wet op de kansspelen neergelegde verbod."
4. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het tweede middel
5.1. Het middel behelst blijkens de toelichting de klacht dat het oordeel van het Hof dat de verdachte het tenlastegelegde feit opzettelijk heeft begaan onbegrijpelijk is. Daartoe wordt aangevoerd dat de verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het feitelijke leidinggeven aan de verboden gedraging, omdat de verdachte "een brief van (...) het Ministerie van Economische Zaken van 19 november 1996 had ontvangen en tevens dacht vrijstelling van de vergunning te hebben gekregen van de gemeente Hilversum", op grond waarvan hij niet ervan op de hoogte was dat niet werd voldaan aan de vereisten voor het exploiteren van speelautomaten.
5.2. Bij de beoordeling van het middel is art. 30h Wet op de kansspelen van belang, luidend:
"1. Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister van Economische Zaken een of meer speelautomaten te exploiteren.
2. Onder exploiteren wordt verstaan het bedrijfsmatig en als eigenaar gebruiken of aan een ander in gebruik geven van een of meer speelautomaten."
5.3. De in het middel bedoelde, aan de verdachte gerichte, brief bevindt zich bij de stukken waarvan de Hoge Raad kennisneemt. Deze brief houdt in:
"Met uw brief van 11 november jl. hebt u gevraagd of het verboden is uw hobby, het verzamelen en bespelen van oude speelautomaten, flipperautomaten en jukeboxen, uit te oefenen in een besloten ruimte.
Ik kan u hierover het volgende mededelen.
Op grond van de Wet op de kansspelen is het verboden speelautomaten (kansspelautomaten en behendigheidsautomaten zoals flipperkasten) zonder vergunning aanwezig te hebben
* op of aan de openbare weg;
* op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
* in besloten ruimten waarvoor een vergunning krachtens de Drank- en Horecawet is vereist of waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is bij het Bedrijfschap Horeca.
In de situatie die u beschrijft zouden de speelautomaten staan opgesteld in een besloten ruimte, die niet voor het publiek toegankelijk is. Het verbod om speelautomaten aanwezig te hebben is derhalve alleen van toepassing indien u voor die besloten ruimte vergunningplichtig bent krachtens de Drank- en Horecawet of inschrijfplichtig bent bij het Bedrijfschap Horeca. Indien u geen drank of spijzen verstrekt zal dit niet het geval zijn. Bij twijfel kunt u het beste even contact opnemen met de plaatselijke politie.
Een vergunning voor de exploitatie van speelautomaten hebt u alleen nodig als u de speelautomaten bedrijfsmatig gebruikt of aan een ander in gebruik geeft. Bij het uitsluitend gebruiken voor hobbydoeleinden zal dit niet het geval zijn."
5.4. In zijn hiervoor onder 3.3 weergegeven bewijsoverweging heeft het Hof geoordeeld dat op grond van hetgeen uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid de Vereniging "[A]" de speelautomaten bedrijfsmatig gebruikte of aan een ander in gebruik gaf en dat voor deze exploitatie een vergunning van de Minister van Economische Zaken was vereist. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de bedoelde brief van het Ministerie van Economische Zaken inhoudt dat bij bedrijfsmatig gebruik als waarvan hier sprake was een vergunning is vereist en dat de namens de gemeente verleende vrijstelling geen betrekking had op een vergunning in het kader van de Wet op de kansspelen. Deze oordelen, die mede zijn gebaseerd op de aan het Hof voorbehouden uitleg van de gedingstukken, zijn niet onbegrijpelijk. Op grond van een en ander heeft het Hof geconcludeerd dat de verdachte het tenlastegelegde opzettelijk heeft begaan. Die gevolgtrekking is niet onbegrijpelijk en dit oordeel behoefde ook geen nadere motivering, in aanmerking genomen dat in 's Hofs overwegingen ligt besloten dat aannemelijk is geworden dat de verdachte als bestuurder van de Vereniging ervan op de hoogte was dat niet werd voldaan aan de vereisten voor het exploiteren van de speelautomaten.
5.5. Het middel faalt.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 april 2008.