ECLI:NL:HR:2008:BC9107

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/344HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige perspublicatie en botsing van grondrechten tussen recht van vrije nieuwsgaring en recht op privacy

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [eiser 1] en [eiseres 2] tegen de besloten vennootschap Uitgeversmaatschappij De Telegraaf B.V. en enkele van haar medewerkers, naar aanleiding van een publicatie in De Telegraaf die betrekking had op de financiële situatie van [eiser 1] en zijn wens om grafrechten te reserveren nabij het graf van zijn zoon. De eisers vorderden rectificatie en schadevergoeding wegens inbreuk op hun privacy door de publicatie van deze informatie. De rechtbank te Amsterdam wees hun vorderingen af, en het gerechtshof bekrachtigde dit vonnis in hoger beroep. De eisers stelden dat de publicatie hen ernstig had gekwetst en dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het recht op privacy in dit geval moest wijken voor het recht van De Telegraaf op vrije nieuwsgaring.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof het recht van [eiser 1] en [eiseres 2] op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer wel degelijk had afgewogen tegen het belang van De Telegraaf bij publicatie. De Hoge Raad concludeerde dat de inbreuk op de privacy niet zo ernstig was dat de publicatie niet had mogen plaatsvinden. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en veroordeelde de eisers in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt de delicate balans tussen het recht op privacy en het recht op vrije nieuwsgaring, en bevestigt dat publicaties die inbreuk maken op de privacy van individuen, onder bepaalde omstandigheden, toch gerechtvaardigd kunnen zijn.

Uitspraak

23 mei 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/344HR
EV/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
1. de besloten vennootschap
UITGEVERSMAATSCHAPPIJ DE TELEGRAAF B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [Verweerder 2], voorheen hoofdredacteur van de Telegraaf, thans bestuurder, domicilie hebbende te Amsterdam,
3. [Verweerder 3], journalist van de Telegraaf, domicilie hebbende te Amsterdam,
4. [Verweerder 4], journalist van de Telegraaf, domicilie hebbende te Amsterdam,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser 1] c.s. en De Telegraaf c.s., eisers tot cassatie ook als [eiser 1] en zijn echtgenote.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] c.s. hebben bij exploot van 16 januari 2004 De Telegraaf c.s. gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd, kort gezegd, rectificatie van door De Telegraaf c.s. geplaatste artikelen en veroordeling tot betaling van schadevergoeding.
De Telegraaf c.s. hebben de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 23 februari 2005 het gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [eiser 1] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 10 augustus 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser 1] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit
arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Telegraaf c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor De Telegraaf c.s. mede door mr. M.G.M. de Bont, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser 1] c.s. heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie gaat het om het volgende. De Telegraaf heeft in 2003 drie artikelen aan [eiser 1] gewijd, met als belangrijkste onderwerp (de afwikkeling van) zijn schulden aan enkele banken. In een van deze artikelen is ook melding gemaakt van een geschil betreffende de koop ten behoeve van [eiser 1] en zijn echtgenote van grafrechten op de Joodse begraafplaats in Bussum. [[Eiser 1]] en zijn echtgenote voelen zich ernstig gekwetst door de volgende passage in dit artikel: "tien jaar na de dramatische dood van [betrokkene 1], wilde de professor twee graven reserveren naast de laatste rustplaats van zijn zoon". [[Eiser 1]] en zijn echtgenote hebben bij de rechtbank en het hof (ook op dit punt) tevergeefs rectificatie en schadevergoeding gevorderd wegens inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer.
3.2 Onderdeel 2 van het middel (onderdeel 1 bevat een inleiding) betoogt dat het hof met betrekking tot de kwestie van de grafrechten nader had moeten motiveren waarom het recht van [eiser 1] en zijn echtgenote op het respecteren van hun privacy in dit geval moet worden achtergesteld bij het belang van De Telegraaf bij publicatie. Volgens het onderdeel blijft in de motivering van het hof onaanvaardbaar onduidelijk waarom in het optreden van [eiser 1] in financiële zaken rechtvaardiging kan worden gevonden om bijzonderheden over het overlijden van zijn zoon en de wens van [eiser 1] en zijn echtgenote om zich op deze wijze in de dood symbolisch met hun zoon verenigd te weten, in zo brede kring te verspreiden. Onderdeel 3 voegt daaraan toe dat het hof nader had moeten afwegen of "deze hoogstpersoonlijke omstandigheden" voor de nieuwsgaring en nieuwsverspreiding werkelijk van zo groot belang waren dat het recht op privacy van [eiser 1] en zijn echtgenote ook in dit opzicht daarvoor moest wijken. Als het hof ervan is uitgegaan dat het slechts de artikelen in hun totaliteit in zijn oordeel moest betrekken, getuigt dit van een onjuiste rechtsopvatting. Als het hof wel van een juiste rechtsopvatting is uitgegaan is dit oordeel volgens onderdeel 4 ontoereikend gemotiveerd, nu [eiser 1] en zijn echtgenote hebben gesteld dat zij juist door de openbaarmaking van de grafkwestie diep zijn gekwetst.
3.3 Het hof heeft het recht van [eiser 1] en zijn echtgenote op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer uitdrukkelijk in zijn oordeel betrokken en aan de hand van alle in zijn arrest vermelde omstandigheden afgewogen tegen het recht van De Telegraaf op vrije nieuwsgaring en publicatie van daarbij verworven informatie, ook als daarmee inbreuk wordt gemaakt op de privacy van betrokkenen, in verband met de uitoefening van haar taak als persorgaan. Het hof heeft daarbij klaarblijkelijk ook de vermelding van de kwestie van de grafrechten toelaatbaar geacht in de context van de artikelen die financiële gedragingen van [eiser 1] tot onderwerp hadden. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, ook niet als ervan uitgegaan wordt dat de koop van grafrechten in de nabijheid van het graf van hun zoon door [eiser 1] en zijn echtgenote terecht als een persoonlijke omstandigheid wordt beschouwd waarvan de openbaarmaking in beginsel wél een inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer betekent. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat deze inbreuk niet zo ernstig is dat De Telegraaf de desbetreffende gegevens in dit verband niet had mogen vermelden. Daarbij verdient opmerking dat de hiervoor in 3.1 vermelde passage niet de hoogstpersoonlijke bijzonderheden openbaarde die het middel noemt. Op dit een en ander stuiten de klachten van het middel af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser 1] en zijn echtgenote in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Telegraaf c.s. begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 mei 2008.