ECLI:NL:HR:2008:BC9532

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01754/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak en strafvermindering in cassatie wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, die gedetineerd was, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden voor meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdediging had verzocht om de rechter-commissaris als getuige te horen, maar dit verzoek werd door het Hof afgewezen. Het Hof oordeelde dat het horen van de rechter-commissaris niet past in het gesloten stelsel van toedeling van bevoegdheden en rechtsmiddelen, en dat het verzoek om de rechter-commissaris te horen, de beslissing van de rechter-commissaris zou doorkruisen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het verzoek terecht was afgewezen.

Echter, de Hoge Raad constateerde ook dat de redelijke termijn voor het behandelen van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf moest worden verminderd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze naar drie jaren en vier maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen, en de uitspraak van de Hoge Raad werd gedaan in aanwezigheid van de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

17 juni 2008
Strafkamer
nr. 01754/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 december 2006, nummer 20/002631-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek, locatie De Marstal" te Zeeland.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Breda van 20 juni 2006 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" en 2.a. "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" en 2.b. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen ten aanzien van de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte het verzoek tot het horen van de Rechter-Commissaris als getuige heeft afgewezen, althans dat het Hof die beslissing onvoldoende met redenen heeft omkleed.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
"De raadsman van verdachte deelt - zakelijk weergegeven - het navolgende mede.
(...)
De rechter-commissaris heeft een beslissing ex artikel 187d van het Wetboek van Strafvordering genomen. Toepassing van dit artikel komt mijns inziens niet vaak voor in de strafrechtspleging. Ik ben van mening dat uw hof als zittingsrechter moet weten wat er zich in deze zaak heeft afgespeeld. De start van het onderzoek in deze zaak is onhelder. Alleen de rechter-commissaris weet door zijn genomen beslissing ex artikel 187d van het Wetboek van Strafvordering exact wat er zich heeft afgespeeld. Zo draagt de rechter-commissaris kennis van de wijze waarop de inzet van peilbakens in deze zaak heeft plaatsgevonden. De verdediging wil hier ook graag kennis van nemen. Kortom, ik persisteer bij mijn verzoek. (...)
(...)
Na hervatting deelt de voorzitter als 's hofs beslissing het navolgende mede:
Het hof:
- overwegende dat alvorens wordt getoetst aan de maatstaf voor het oproepen van de getuige de vraag aan de orde komt of dit verzoek een beslissing is waar het hof over kan oordelen;
- overwegende dat het horen van een rechter-commissaris, expliciet over diens genomen rechterlijke beslissing niet past in het gesloten stelsel van toedeling van bevoegdheden en rechtsmiddelen;
- overwegende dat het gerechtshof niet buiten het gesloten stelsel zal treden;
- wijst af het verzoek tot het horen van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Breda."
3.3. Het hier toepasselijke art. 187d (oud) Sv (zoals dit gold tot 1 november 2006 en waarvan nadien het eerste lid is aangevuld met de grond "c. het belang van de staatsveiligheid wordt geschaad") luidt:
"1. De rechter-commissaris kan hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of het verzoek van de verdachte of diens raadsman of de getuige beletten dat antwoorden op vragen betreffende een bepaald gegeven ter kennis komen van de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman, indien er gegrond vermoeden bestaat dat door de openbaarmaking van dit gegeven:
a. de getuige ernstige overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig zal worden belemmerd, of
b. een zwaarwegend opsporingsbelang wordt geschaad.
2. De rechter-commissaris maakt in zijn proces-verbaal melding van de redenen waarom het bepaalde in het eerste lid toepassing heeft gevonden.
3. De rechter-commissaris neemt de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om onthulling van een gegeven als in het eerste lid bedoeld, te voorkomen. Hij is daartoe bevoegd gegevens in processtukken onvermeld te laten.
4. Ingeval de rechter-commissaris belet dat een antwoord ter kennis komt van de officier van justitie, de verdachte of diens raadsman, doet hij in het proces-verbaal opnemen dat de gestelde vraag is beantwoord.
5. Hoger beroep of beroep in cassatie is tegen een beslissing op grond van het eerste lid niet toegelaten."
3.4. Het Hof heeft het verzoek van de verdediging om de Rechter-Commissaris als getuige te doen horen kennelijk - en niet onbegrijpelijk - aldus opgevat, dat het ertoe strekte van de Rechter-Commissaris te vernemen wat de betrokken getuigen tegenover hem hebben verklaard met betrekking tot gegevens waaromtrent door hem op de voet van art. 187d Sv was beslist dat deze niet ter kennis van de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman dienden te komen. Door inwilliging van dit verzoek zou die, aan de Rechter-Commissaris voorbehouden, beslissing worden tenietgedaan. Daardoor zou het wettelijk stelsel van strafvorderlijke bevoegdheden op onaanvaardbare wijze worden doorkruist.
Het oordeel van het Hof, dat erop neerkomt dat het verzoek moet worden afgewezen omdat in het onderhavige geval voor het doen horen van de Rechter-Commissaris als getuige in het wettelijk stelsel geen plaats is, is derhalve juist.
3.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 18 december 2006 beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 vermelde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en vier maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 17 juni 2008.