ECLI:NL:HR:2008:BC9536
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de betrouwbaarheid van oorsporenonderzoek in een strafzaak met meerdere inbraken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1971 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen', was in hoger beroep veroordeeld voor meerdere inbraken en diefstallen. Het Hof had de verdachte ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf was verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd, veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. C.M.H. van Vliet, een middel van cassatie heeft voorgesteld. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de betrouwbaarheid van het oorsporenonderzoek in de zaak onder de loep genomen. De bewezenverklaringen steunden op diverse bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte en aangiften van benadeelde partijen. De verdachte had onder andere verklaard dat hij bij inbraken gebruik maakte van een breekijzer of een schroefsleutel. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof voldoende gemotiveerd had beslist op het verweer omtrent het oorsporenonderzoek en dat het middel faalde. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waardoor de veroordeling van het Hof in stand bleef.
Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de aandacht vestigt op de eisen die aan de motivering van de bewijsvoering worden gesteld, vooral in zaken waarin oorsporenonderzoek een cruciale rol speelt. De uitspraak bevestigt dat de Hoge Raad de oordelen van lagere rechters respecteert, mits deze voldoende gemotiveerd zijn en de bewijsvoering op een zorgvuldige manier is uitgevoerd.