ECLI:NL:HR:2008:BD1104
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- L. Monné
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en proceskostenveroordeling
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de erfgenamen van A, die in 2003 is overleden. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002, die door de Inspecteur is gehandhaafd na bezwaar. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft het beroep van de belanghebbenden ongegrond verklaard, waarop zij cassatie hebben ingesteld. De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het principale beroep van de belanghebbenden ongegrond verklaard, maar het incidentele beroep van de Minister gegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is vernietigd, maar alleen voor zover het betreft de veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten.
De Hoge Raad oordeelt dat de wetstoepassing door de Inspecteur, die de successieschuld niet in aanmerking nam bij de aanslagregeling, niet leidt tot verboden discriminatie volgens de artikelen 26 IVBPR en 14 EVRM. Dit oordeel is in lijn met eerdere rechtspraak. De Hoge Raad concludeert dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten, en dat het middel in het principale beroep niet tot cassatie kan leiden. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 9 mei 2008.