ECLI:NL:HR:2008:BD2404

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/196HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verzettermijn en vervolg op eerdere uitspraak in civiele zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en [verweerster]. De zaak betreft een geschil dat zijn oorsprong vindt in een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 16 januari 2004, waarin het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 24 april 2002 werd vernietigd. De Hoge Raad verwees de zaak naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Na een wisseling van conclusies en tussenarresten, heeft het hof te Arnhem op 12 december 2006 [eiser] veroordeeld tot betaling aan [verweerster] van een bedrag van ƒ 49.215,82, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 april 1997. Het hof heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

Tegen deze einduitspraak heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad verleende op 30 november 2007 verstek tegen [verweerster], die niet verschenen was. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van [verweerster] op nihil zijn begroot. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden en dat verdere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

11 juli 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/196HR
RM/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.L.Chr.M. Oomen,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in voorgaande instanties
Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties tussen [eiser] en [verweerster] verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 16 januari 2004, nr. C02/208, NJ 2005, 191. Bij dit arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 24 april 2002 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Arnhem verwezen.
Na conclusiewisseling na verwijzing en tussenarresten van 25 oktober 2005 en 4 april 2006, heeft het hof te Arnhem bij eindarrest van 12 december 2006 [eiser] veroordeeld tot betaling aan [verweerster] van een bedrag van ƒ 49.215,82, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 1997. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.
De arresten van het hof van 25 oktober 2005 en 12 december 2006 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen laatstgenoemde arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bij arrest van 30 november 2007 heeft de Hoge Raad tegen [verweerster] verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 11 juli 2008.