ECLI:NL:HR:2008:BD3172

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43266
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
  • J.A.C.A. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herinvesteringsreserve en vennootschapsbelasting bij verkoop van agrarische grond

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2001 werd gehandhaafd. De belanghebbende had een perceel cultuurgrond van 2.90.60 hectare verkocht aan een projectontwikkelaar voor € 857.145, terwijl de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming op dat moment € 108.975 bedroeg. De Inspecteur had de herinvesteringsreserve van de belanghebbende gecorrigeerd, wat leidde tot een geschil over de toepassing van artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had over het herinvesteringsvoornemen van de belanghebbende. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

Nr. 43.266
8 augustus 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 april 2006, nr. BK-04/01971, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 23 april 2008 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, vernietiging van de uitspraken van het Hof en van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende exploiteert onder meer een grondbedrijf en een loonbedrijf. Begin 2001 beschikte zij over circa 6 hectare grond.
3.1.2. Op 1 oktober 2001 heeft belanghebbende een perceel cultuurgrond ter grootte van 2.90.60 hectare voor
€ 857.145 aan een projectontwikkelaar verkocht. Ten tijde van die verkoop had de grond een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden en werd deze in de agrarische sfeer gebruikt. De grond ligt in een gebied dat mogelijk als woningbouwlocatie wordt aangewezen. De waarde van de grond in het economische verkeer bij agrarische bestemming (hierna: de WEVAB) bedroeg op de verkoopdatum € 108.975. De boekwaarde van de grond was ten tijde van de verkoop € 29.738.
3.1.3. Bij de aangifte vennootschapsbelasting voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende een herinvesteringsreserve gevormd tot een bedrag van € 827.407 (€ 857.145 -/- € 29.738).
3.1.4. De Inspecteur heeft de herinvesteringsreserve neerwaarts gecorrigeerd met een bedrag van € 718.432
(€ 827.407 -/- € 108.975) en een bedrag aan makelaarskosten van € 2180.
3.2. Het Hof heeft, in cassatie onbestreden, geoordeeld dat belanghebbendes herinvesteringsvoornemen op balansdatum erop was gericht een bedrijfsmiddel aan te schaffen met eenzelfde economische functie in de onderneming als het vervreemde bedrijfsmiddel.
3.3. Het Hof heeft voorts vastgesteld dat belanghebbende de stelling van de Inspecteur dat de aankoopprijs van drie hectare agrarische grond met eenzelfde economische functie - dat wil zeggen met een gelijk rendement per vierkante meter - ongeveer gelijk is aan de WEVAB van de verkochte grond van € 108.975, niet heeft betwist. Uitgaande van die vaststelling heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende voornemens was meer dan drie hectare agrarische grond te kopen en dat daarom haar voornemen tot herinvestering niet betrekking heeft op een investering in een bedrijfsmiddel met eenzelfde economische functie in belanghebbendes onderneming als het vervreemde bedrijfsmiddel. Tegen die vaststelling en dat oordeel zijn de klachten gericht.
3.4. Uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof blijkt dat belanghebbende ter zitting heeft opgemerkt dat "een hectare landbouwgrond € 30.000 kost", maar ook dat zij heeft aangevoerd dat de percelen agrarische grond waarin zij was geïnteresseerd, waaronder een aangrenzend perceel van 2.87.00 hectare, € 250.000 en € 400.000 per hectare kostten.
3.5. In een geval als het onderhavige, waarin het herinvesteringsvoornemen erop is gericht een bedrijfsmiddel aan te schaffen met eenzelfde economische functie in de onderneming als het vervreemde bedrijfsmiddel, gelden als de in aanmerking te nemen aanschaffingskosten van het bedrijfsmiddel, bedoeld in artikel 3.54, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet), de door de belastingplichtige daadwerkelijk te maken aanschaffingskosten van een bedrijfsmiddel met eenzelfde economische functie, waarop zijn herinvesteringsvoornemen betrekking heeft.
3.6. In het licht van het hiervoor in 3.4 en 3.5 overwogene geeft 's Hofs hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel, voor zover het berust op het uitgangspunt dat belanghebbende voornemens was meer dan drie hectare agrarische grond te kopen, blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is dat oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. De omstandigheid dat belanghebbende voor een prijs van niet meer dan de WEVAB van de verkochte grond gelijkwaardige landbouwgrond zou hebben kunnen aanschaffen, sluit immers niet uit dat belanghebbendes herinvesteringsvoornemen was gericht op landbouwgrond met eenzelfde economische functie, waarvoor zij een hogere prijs dan de WEVAB van de door haar verkochte grond zou moeten betalen, welk voornemen voor de toepassing van artikel 3.54, lid 1, van de Wet bepalend is. De hierop gerichte klacht is gegrond.
's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De klachten behoeven verder geen behandeling.
3.7. Opmerking verdient nog dat uit de door de Advocaat-Generaal in de punten 4.7 en 4.8 van zijn conclusie aangehaalde passages uit de parlementaire geschiedenis enerzijds blijkt dat vrijgestelde winst niet in de herinvesteringsreserve wordt opgenomen en anderzijds dat de in beginsel belaste bestemmingswijzigingswinst binnen het wettelijke kader kan worden afgeboekt op de kostprijs van de vervangende grond. Daaruit volgt - nu belanghebbende geen ander herinvesteringsvoornemen heeft gesteld - dat indien na verwijzing komt vast te staan welk bedrag naar redelijke verwachting per ultimo 2001 ten hoogste zou zijn gemoeid met de uitvoering van belanghebbendes voornemen tot volledige vervanging van de vervreemde landbouwgrond door landbouwbouwgrond met eenzelfde economische functie, zij voor de bestemmingswijzigingswinst een herinvesteringsreserve kan vormen tot maximaal het verschil tussen die aanschaffingskosten van de vervangende grond en de boekwaarde van de vervreemde grond.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 422, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2008.