Onder het kopje "Verweren ten aanzien van de hoeveelheid en classificatie van het vuurwerk":
"Door en namens verdachte [is] er een aantal verweren gevoerd tegen de vaststelling van de hoeveelheid vuurwerk die op 13 mei 2000 bij [bedrijf A] aanwezig was, en de classificatie van dit vuurwerk.
(...)
Door de verdediging is de vraag opgeworpen, wat de betekenis is van de gevarenklasse waarvan in de aan [bedrijf A] verleende vergunning sprake is.
De raadsman heeft betoogd, dat in Nederland geïmporteerd vuurwerk vóór het transport wordt geclassificeerd "door een daartoe in het land van herkomst bevoegde autoriteit of afzender conform de in het Manual of Tests and Criteria beschreven beproevingsmethode". Het hof tekent aan, dat inderdaad wellicht een dergelijke handelwijze voorgeschreven is, maar dat gerede twijfel bestaat, of serieuze en betrouwbare classificatie wel steeds geschiedde door de aan [bedrijf A] leverende exporterende bedrijven, dan wel door aangewezen overheidsinstanties.
De raadsman heeft in dit verband betoogd, dat als in de milieuvergunning slechts wordt toegestaan opslag van vuurwerk van de gevarenklasse 1.4G en 1.4S, daarmee niets anders bedoeld wordt dan vuurwerk dat door de daartoe bevoegde producent of de classificatie-instantie als 1.4G, dan wel 1.4S is "gelabeld".
Het hof verenigt zich niet met die visie. Het hof is van oordeel, dat, waar aan [bedrijf A] was toegestaan de opslag van een bepaalde hoeveelheid vuurwerk van de klasse 1.4, eventueel te combineren met een beperkte hoeveelheid van de klasse 1.3, daarmee voor [bedrijf A] een verbod gold voor het opslaan van vuurwerk, waarvan de feitelijke gevaarlijkheid groter was dan die van de klasse 1.4, respectievelijk 1.3 mocht zijn. Anders gezegd: als behorend tot de gevarenklasse 1.1 wordt in de classificatieregels aangemerkt materiaal dat massa-explosief reageert. Als aan [bedrijf A] niet werd toegestaan vuurwerk van de klasse 1.1 op te slaan - en dat was niet toegestaan -, dan vloeit daaruit voort, dat het [bedrijf A] niet was toegestaan massa-explosief vuurwerk (zoals in elk geval de grotere titanium shells) in voorraad te hebben; ook niet, als daarop etiketten met de vermelding 1.4G of 1.4S waren aangebracht. Een andere lezing van de milieuvergunning, die mede strekt ter afwering van gevaren voor omwonenden van bedrijven met potentieel gevaarlijke activiteiten acht het hof in strijd met de strekking van de vergunning.
Wel kan de raadsman worden toegegeven, dat onaanvaardbaar zou zijn, indien de houder van een milieuvergunning strafbaar zou zijn als hij schuldeloos vuurwerk, geëtiketteerd als 1.4G of 1.4S, maar feitelijk behorend tot een hogere gevarenklasse zou opslaan. Het hof zal dan ook onderzoeken, of, indien is komen vast te staan, dat bij [bedrijf A] feitelijk te zwaar vuurwerk heeft gelegen, daarvan aan de verdachte een verwijt kan worden gemaakt.
In het classificatieonderzoek, gerelateerd in het ambtsedig proces-verbaal van de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) [verbalisant 1] d.d. 13 maart 2001 wordt een resultaat bereikt op basis van de voorlopige voorraadberekening. Slechts op grond van dergelijke berekeningen, uitgevoerd op basis van belangrijke delen van de administratie van [bedrijf A], aangevuld met andere methodieken, kon de hoeveelheid vuurwerk die op 13 mei 2000 was opgeslagen op het terrein van [bedrijf A] worden vastgesteld, waarbij van belang is, dat het gewicht van de verschillende producten zoveel mogelijk is bepaald door weging van producten van dezelfde soort, en dat bij verschillen of afrondingen altijd is gekozen voor de uitkomst die het meest gunstig was voor verdachte. Het hof acht deugdelijk de werkwijze waarbij mede in ogenschouw is genomen de inhoud van containers die vanuit China op transport waren gezet, maar nog niet bij [bedrijf A] waren aangekomen, alsmede het onderzoek naar vuurwerk dat door [bedrijf A] aan derden was geleverd, en naar vuurwerk waarvan kon worden aangenomen, dat het soortgelijk was aan het door [bedrijf A] opgeslagen materiaal. Bij verschil in de classificatie door TNO-PML en BAM is er gekozen voor de voor verdachte meest gunstige uitkomst.
Het hof neemt op grond van de hieronder weergegeven bevindingen, en na correctie wegens het meetellen van niet explosief hulpmateriaal, als vaststaand aan, dat zich op 12 mei 2000 op het terrein van [bedrijf A] heeft bevonden ca 160 ton vuurwerk. Hiervan was ca 94 ton vuurwerk van de klasse 1.3G, ruim 5 ton van de klasse 1.2 of 1.3G, 10 ton van de klasse 1.1 of 1.3G, en ruim 800 kg titaniumshells van de klasse 1.1G.
Op grond van de vergunning was slechts toegestaan de opslag van 158,5 ton van de minder brand- en explosiegevaarlijke klasse 1.4, dan wel, indien ook vuurwerk van de klasse 1.3 was opgeslagen, van die klasse ten hoogste 2 ton, te combineren met ten hoogste 136,5 ton van de klasse 1.4, zulks terwijl de opslag van de zwaarste gevarenklasse 1.1, zijnde massa-explosief materiaal, en van de gevarenklasse 1.2 in het geheel niet was toegestaan.
Zijdens de verdediging is op grond van een aantal naar haar oordeel noodzakelijke correctiefactoren bepleit, dat op 13 mei 2000 niet (zoals door het Tolteam berekend) ruim 170 ton vuurwerk was opgeslagen, maar slechts 118.882 kilogram. Hierbij zou in totaal 14.665 kilo moeten worden afgetrokken omdat bij de berekening was uitgegaan van verkeerde gewichten van producten. Verder zou in verband met een foutmarge van 10% 15.533 kilo moeten worden afgetrokken en 20.970 kilo omdat volgens de verdediging ten onrechte de verpakking van het vuurwerk is meegeteld in het totale gewicht.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de vergunningsvoorschriften 13.2.10, 2.1.1 en 3.2.9 niet de totale hoeveelheid vuurwerk bepalend is voor de vraag of deze voorschriften zijn overschreden, maar de hoeveelheid die er per klasse aanwezig was en mocht zijn. Zelfs indien er, zoals de verdediging stelt, slechts 118.882 kilo vuurwerk aanwezig zou zijn geweest dan nog staat vast dat er op 13 mei 2000 bij [bedrijf A] meer en/of zwaarder vuurwerk dan vergund was opgeslagen. Immers leiden de door de verdediging voorgestelde correcties niet tot een zodanige vermindering van het vuurwerk van de klasse 1.3 dat er niet meer dan de maximaal vergunde hoeveelheid van 2000 kilo aanwezig zou zijn geweest en wordt ook de aanwezigheid van vuurwerk van de klasse 1.1. hierdoor niet weggenomen.
Deze vèrgaande afwijking van de voorschriften verbonden aan de verleende vergunningen is naar het oordeel van het hof er oorzaak van geweest, dat de op 13 mei 2000 ontstane brand zo catastrofale gevolgen heeft gehad voor de stad Enschede en zijn bewoners. [Bedrijf A] heeft zeer grote hoeveelheden vuurwerk van niet of slechts zeer beperkt toegestane gevarenklasse in voorraad gehad, waarbij in het bijzonder de aanwezigheid van de hoog-explosieve titaniumshells een belangrijke rol moet hebben gespeeld bij de zware explosies die hebben plaatsgevonden. Dat grondt het hof daarop dat de aanwezigheid van te zwaar vuurwerk de ramp in redelijkheid verklaren kan en dat er geen redelijke grond is om rekening te houden met andere factoren die tot de ramp kunnen hebben bijgedragen in zodanige mate dat deze aan de aanwezigheid van te zwaar vuurwerk niet meer toegerekend zou kunnen worden.
Het hof is van oordeel, dat de vennoten van [bedrijf A] niet alleen uit hoofde van hun functie verantwoordelijkheid dragen voor het ontstaan van deze zeer gevaarlijke situatie, maar dat zij ook feitelijk schuld dragen aan de opslag van deze grote hoeveelheid gevaarlijk materiaal. Weliswaar hebben zij aangevoerd, dat zij afgingen en mochten afgaan op de etikettering die door de Chinese producenten werd aangebracht, maar het hof verenigt zich daarmee niet. Gebleken is, dat op de bij [bedrijf A] opgeslagen soorten vuurwerk vrijwel zonder uitzondering een etiket van de gevarenklasse 1.4 was aangebracht. Het hof is tot de overtuiging gekomen, dat die etikettering in het geheel geen verband had met de werkelijke gevaarlijkheid van het vuurwerk. Het valt te vrezen, en ook verdachte had daarmee rekening moeten houden, dat de etikettering in belangrijke mate mede werd bepaald door overwegingen van commerciële aard, in die zin, dat transport van als minder gevaarlijk geëtiketteerde soorten veel goedkoper zou zijn, zodat voor een belangrijk lagere prijs kon worden geleverd aan de importeurs dan wanneer op de verpakking kenbaar was, dat de vervoerder te maken had met vuurwerk van de klasse 1.3, 1.2 of 1.1. Verdachte moet hebben begrepen, of in elk geval hebben kunnen begrijpen, dat sommige soorten vuurwerk dan ook van een zwaardere klasse waren dan 1.4. In het bijzonder geldt dat voor de titaniumshells, waarvan bij de classificatietests zeer zware explosieve eigenschappen werden vastgesteld.
Dat geldt temeer voor verdachte, nu hij naar eigen zeggen de beschikking had over de MSDS-lijsten, bevattende de gegevens inzake de samenstelling van vuurwerk (soort en hoeveelheid) aan de hand waarvan hij zich een beeld kon vormen van de aard van het ingekochte vuurwerk. Het hof acht het uitgesloten, dat verdachte bij serieuze kennisname van deze gegevens geen twijfels heeft gehad aangaande de juistheid van de indeling in gevarenklasse, temeer, nu de etikettering naar gevarenklasse niet (zoals de verdediging stelde) hoefde te geschieden door een
Chinese overheidsinstantie, maar kon plaatsvinden door de producent zelf. Het hof acht voorts een sterke aanwijzing voor verdachtes schuld in deze gelegen in het feit, dat verdachte tenminste één maal is geconfronteerd met een afwijking in indeling in gevarenklasse tussen de invoice (vermeldend 1.4) en de packing list (vermeldend 1.3); verdachte heeft daarover verklaard, dat dit probleem wel vaker voorkwam. Voor zover al niet aan verdachte duidelijk was, dat de etikettering niet geschiedde op basis van een werkelijke vaststelling van explosie- en brandgevaar maar op basis van commerciële afwegingen, moet dit hem toch aan het denken hebben gezet.
Daar komt bij, dat verdachte heeft deelgenomen aan de PTO-cursus, waarover de getuige Kodde, als docent verbonden aan deze opleiding, verklaart, dat na afloop de cursist bij het bezigen van vuurwerk het verschil kan zien tussen vuurwerk van de klasse 1.4 G/S en zwaarder vuurwerk."