ECLI:NL:HR:2008:BD5507

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02349
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over machtiging tot voortzetting inbewaringstelling in psychiatrisch ziekenhuis en de vereisten voor het behandelingsplan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie in het arrondissement Utrecht had op 7 maart 2008 een verzoek ingediend bij de rechtbank voor een voorlopige machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene. Dit verzoek werd ondersteund door een geneeskundige verklaring en een behandelingsplan, waarbij het behandelingsplan was opgesteld en ondertekend door een arts-assistent. De rechtbank verleende op 25 maart 2008 de verzochte machtiging voor de duur van zes maanden, waarop de betrokkene in cassatie ging.

De betrokkene stelde dat de rechtbank ten onrechte de machtiging had verleend, omdat het behandelingsplan niet was opgesteld door een psychiater, maar door een arts-assistent. De Hoge Raad oordeelde dat artikel 38 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) niet vereist dat het behandelingsplan door een psychiater moet worden opgesteld. De wet stelt dat het behandelingsplan moet worden opgesteld door de 'voor de behandeling verantwoordelijke persoon', wat niet per se een arts of psychiater hoeft te zijn. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank voldoende had gemotiveerd dat de arts-assistent als behandelaar kon worden aangemerkt, en dat het behandelingsplan derhalve voldeed aan de wettelijke eisen.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de betrokkene, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand bleef. Deze uitspraak verduidelijkt de interpretatie van de Wet Bopz met betrekking tot de verantwoordelijkheden van zorgverleners in psychiatrische instellingen en de vereisten voor behandelingsplannen.

Uitspraak

19 september 2008
Eerste Kamer
08/02349
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Utrecht heeft op 7 maart 2008 een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoekschrift zijn onder meer overgelegd een geneeskundige verklaring van 4 maart 2008, ondertekend door de geneesheer-directeur, en een behandelingsplan van 5 maart 2008, ondertekend door een arts-assistent.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door haar raadsvrouwe, alsmede de behandelend psychiater op 25 maart 2008 had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Betrokkene is krachtens een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2008 van het hiervoor in 1 vermelde verzoek heeft de raadsvrouwe van betrokkene onder meer als verweer gevoerd dat de verzochte machtiging niet kon worden verleend omdat het behandelingsplan is opgesteld door een arts-assistent. De rechtbank heeft de machtiging verleend en heeft naar aanleiding van voormeld verweer het volgende overwogen.
"De rechtbank overweegt dat voldoende aannemelijk is geworden dat arts-assistent Raedts als behandelaar kan worden aangemerkt, al dan niet onder supervisie van de heer F. Kruisdijk. Dat blijkt immers uit de geneeskundige verklaring en bovendien uit de de cursus. Uit artikel 38 van de wet Bopz volgt dat het behandelingsplan dient te worden ondertekend door de voor de behandeling verantwoordelijke persoon. Daaronder wordt blijkens de toelichting begrepen een arts of een ander persoon die in het bijzonder verantwoordelijk is voor de behandeling. Het door de arts-assistent ondertekende behandelingsplan volstaat derhalve."
3.2 Het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, de verzochte machtiging heeft verleend, hoewel het overgelegde behandelingsplan is opgesteld (en ondertekend) door een arts-assistent. Volgens het middel dient een behandelingsplan in de zin van art. 38 Wet Bopz te worden opgesteld door een psychiater als de voor de behandeling verantwoordelijke persoon.
Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat art. 36 Wet Bopz bepaalt dat het bestuur van een psychiatrisch ziekenhuis zo spoedig mogelijk na de opname aan (onder anderen) de patiënt mededeelt "welke arts of andere persoon in het ziekenhuis in het bijzonder verantwoordelijk zal zijn voor zijn behandeling". Blijkens de wetsgeschiedenis is bij de formulering van deze bepaling rekening gehouden met de omstandigheid dat in verpleeg- en zwakzinnigeninrichtingen (ingevolge art. 1 Wet Bopz aangemerkt als "psychiatrisch ziekenhuis") de verantwoordelijkheid voor de behandeling niet altijd bij een arts berust (Kamerstukken II 1979/1980, 11 270, nr. 13, blz. 37). Art. 38 Wet Bopz, dat, voor zover hier van belang, inhoudt dat het behandelingsplan wordt opgesteld door de "voor de behandeling verantwoordelijke persoon" eist derhalve niet dat het hier bedoelde behandelingsplan wordt opgesteld door een arts of psychiater.
Aan het voorgaande doet niet af dat in art. 14a lid 5 Wet Bopz is bepaald dat het daar bedoelde behandelingsplan moet worden opgesteld door een psychiater. Het gaat bij art. 14a lid 5 om een voorwaardelijke machtiging, die ziet op een andere situatie - te weten op de behandeling van betrokkenen die niet in een psychiatrisch ziekenhuis verblijven - dan in het onderhavige geval aan de orde. Het middel faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 september 2008.