ECLI:NL:HR:2008:BD5511

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/092HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onvoldoende gespecificeerd aanbod tot het leveren van nader bewijs in huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de vrouw de man gedagvaard voor de rechtbank Utrecht met verschillende vorderingen met betrekking tot de ontbonden huwelijksgemeenschap. De vrouw eiste onder andere dat de man binnen twee weken na betekening van het vonnis alle inlichtingen zou verstrekken over de vermogensbestanddelen van de huwelijksgemeenschap en dat hij een boedelbeschrijving zou opmaken. De rechtbank heeft op 26 november 2003 de man veroordeeld om aan deze vorderingen te voldoen, onder verbeurte van een dwangsom. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 14 december 2006 het vonnis van de rechtbank heeft vernietigd en de vorderingen van de vrouw heeft ontzegd.

Tegen dit arrest heeft de vrouw cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de klachten van de vrouw in het cassatiemiddel verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren van de Hoge Raad en openbaar uitgesproken op 5 september 2008. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende specificatie in bewijsaanbiedingen in het kader van huwelijksgemeenschappen en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtsontwikkeling.

Uitspraak

5 september 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/092HR
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De vrouw], ook wel genaamd [de vrouw],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen,
t e g e n
[De man], ook wel genaamd [de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. A.L.Chr.M. Oomen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
De vrouw heeft bij exploot van 19 juni 2002 de man gedagvaard voor de rechtbank Utrecht en gevorderd, kort gezegd:
* de man te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis aan de vrouw alle inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de vermogensbestanddelen behorende tot de (thans ontbonden) huwelijksgemeenschap van partijen over de periode 15 juni 2000 tot aan 1 augustus 2001, onder verbeurte van een dwangsom,
* de man te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis over te gaan tot het opmaken van een boedelbeschrijving als bedoeld in art. 3:194 BW, alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording van het door hem gevoerde beheer over de vermogensbestanddelen behorend tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen vanaf 15 juni 2000 tot aan het tijdstip van verdeling, onder verbeurte van een dwangsom,
* de wijze van verdeling te gelasten van de activa en passiva behorend tot de op 1 september 2001 ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen overeenkomstig de stellingen van eiseres,
* de man te veroordelen in de kosten van het gelegde maritaal beslag, nader op te maken bij staat.
De man heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 26 november 2003 de man veroordeeld om binnen twee weken na de betekening van dit vonnis aan de vrouw alle inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de vermogensbestanddelen behorende tot de thans ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen over de periode 15 juni 2000 tot 1 augustus 2001 en om binnen twee weken na de betekening van dit vonnis over te gaan tot het opmaken van een boedelbeschrijving als bedoeld in art. 3:194 BW, dit alles onder verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag met een maximum van € 50.000,--. De rechtbank heeft de zaak voor het overige voor onbepaalde tijd aangehouden en verklaard dat tegen deze beslissing hoger beroep kan worden ingesteld.
Tegen dit vonnis heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Het hof heeft, na tussenarresten waarbij onder andere vragen zijn gesteld aan het Internationaal Juridisch Instituut, bij eindarrest van 14 december 2006 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vrouw haar vorderingen ontzegd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor de vrouw mede door mr. C.S.G. Janssens, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 september 2008.