ECLI:NL:HR:2008:BD5885

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01318 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafzaak betreffende opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2008 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De aanvrager, geboren in 1951 en vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J.P.M. Mooren, had verzocht om herziening van een veroordeling tot drie jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De veroordeling was gebaseerd op de bewezenverklaring dat de aanvrager op 30 januari 2004 te Waspik, samen met een ander, opzettelijk aanwezig had gehad hoeveelheden MDMA en pillen die MDMA bevatten.

Het Hof had in zijn eerdere uitspraak overwogen dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de aanvrager bij de drugshandel, onder andere door getuigenverklaringen en de inbeslagname van een vrachtwagen met containers waarin de drugs waren aangetroffen. De aanvrager had betoogd dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de containers, maar het Hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden wezenlijk bewijs voor zijn betrokkenheid opleverden.

In de aanvrage tot herziening werd een verklaring van een derde partij ingediend, waarin werd gesteld dat deze persoon de containers had gehuurd en dat de aanvrager en medeverdachte niet wisten wat zich in de containers bevond. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze verklaring niet voldoende was om te concluderen dat het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid, en wees de aanvrage tot herziening af. De Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere veroordeling en de bewezenverklaring van de betrokkenheid van de aanvrager bij de drugshandel.

Uitspraak

1 juli 2008
Strafkamer
nr. 08/01318 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 mei 2006, nummer 20/07773-05, ingediend door mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Hilvarenbeek, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Breda van 13 januari 2005 - de aanvrager ter zake van "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1. In de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd is ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
"hij op 30 januari 2004 te Waspik, gemeente Waalwijk, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden MDMA en pillen (bevattende MDMA), zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I."
3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte, met verwijzing naar hetgeen door de rechter in eerste aanleg hieromtrent is overwogen, aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte - gelijk de eerste rechter heeft gedaan - dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Naar aanleiding van CIE-informatie, inhoudende dat op een bedrijf in [plaats], aan de [a-straat 1] (het hof begrijpt het perceel van medeverdachte [medeverdachte 1]) een vrachtwagen stond met daarop twee zeecontainers, waarin zich voorheen chemicaliën en materialen om chemicaliën te bewerken bevonden, heeft er op 30 januari 2004 een doorzoeking door de politie plaatsgevonden, waarbij een vrachtwagen met daarop vastgelast twee blauwe containers is aangetroffen. Bij onderzoek aan de containers bleek dat er zich in die containers grote hoeveelheden MDMA bevonden, alsmede een grote hoeveelheid pillen (bevattende MDMA), andere stoffen, apparatuur en een laboratoriumopstelling voor de productie van synthetische drugs.
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij het opzettelijk aanwezig hebben van de hoeveelheden MDMA en pillen (bevattende MDMA), acht het hof de navolgende feiten en omstandigheden - welke uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn komen vast te staan - van belang.
Uit de inhoud van het dossier is gebleken dat de inbeslaggenomen vrachtwagen, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], op naam van [aanvrager] (het hof begrijpt: verdachte) was gesteld, hetgeen door verdachte is bevestigd in zijn verklaring bij de politie d.d. 4 februari 2004, waarin hij stelt dat hij zijn vrachtwagen op het terrein van medeverdachte [medeverdachte 1] op het perceel [a-straat 1] te [plaats] aan [medeverdachte 1] ter beschikking heeft gesteld, teneinde twee containers buiten de loods van [medeverdachte 1] te brengen.
Ook is voor het hof komen vast te staan dat de twee blauwe containers aan [medeverdachte 1] toebehoorden, hetgeen [medeverdachte 1] in zijn verklaring bij de politie d.d. 4 februari 2004 heeft bevestigd.
Voorts is vast komen te staan dat de twee containers gedurende langere tijd in een loods van medeverdachte [medeverdachte 1] hebben gestaan. Deze loods bevond zich op het terrein van [medeverdachte 1]. Het terrein van [medeverdachte 1] is door hekken omgeven en [medeverdachte 1] is degene die over sleutels van het terrein en van de loods op het terrein beschikt.
Met betrekking tot de gebeurtenissen rondom de "natte HISWA" in september 2003 acht het hof het navolgende van belang.
Werknemers van medeverdachte [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij in september 2003, toen zij terugkwamen van de "natte HISWA" en 's avonds het terrein van [medeverdachte 1] betraden, twee mannen hebben gezien, waarvan één man een witte overall droeg. Een van de twee aangetroffen mannen heeft aan de werknemers verteld dat hij zojuist medeverdachte [medeverdachte 1] aan de telefoon had en dat deze hem niet had gezegd dat er die avond nog werknemers zouden komen. Daarnaast heeft één van de werknemers van [medeverdachte 1], getuige [getuige 1], de verdachte bij die gelegenheid in de loods gezien. Een andere werknemer van [medeverdachte 1], getuige [getuige 2], heeft bij die gelegenheid gezien dat een van die twee mannen in de loods bij de twee containers stond. Weer een andere werknemer, getuige [getuige 3], heeft bij die gelegenheid gehoord dat een containerdeur in de loods werd dichtgegooid.
Uit het voorgaande maakt het hof op dat verdachte met medeweten van medeverdachte [medeverdachte 1] die avond op het terrein aanwezig was én bemoeienis met de containers heeft gehad.
Voorts is ten aanzien van de inhoud van de containers komen vast te staan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] - blijkens de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 mei 2006 - gezamenlijk een aantal jerrycans in een van de containers hebben geplaatst. Verdachte heeft hierover op 6 februari 2004 bij de politie verklaard dat hij bij die gelegenheid in de container heeft gekeken en dat hij heeft gezien dat er zich spullen, waaronder jerrycans, een betonmolen e.d. in de container bevonden. In zijn verklaring bij de politie d.d. 28 juli 2004 heeft verdachte gedetailleerder verklaard over de inhoud van de containers. Uit laatstgenoemde verklaring blijkt dat verdachte in beide containers is geweest én dat de inhoud van beide containers volgens hem globaal gezien overeenkomt met de spullen op de hem door de politie getoonde foto's.
Verdachte heeft tevens in zijn verklaring bij de politie d.d. 5 februari 2004 verklaard dat hij tezamen met medeverdachte [medeverdachte 1] betrokken is geweest bij het bevestigen van de twee blauwe containers op de vrachtwagen van verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 mei 2005 heeft verdachte verklaard dat hij tezamen met medeverdachte [medeverdachte 1] de containers vanuit de loods van [medeverdachte 1] naar een plaats buiten het terrein van [medeverdachte 1] heeft verplaatst. De twee containers zijn door verdachte, met medeweten van [medeverdachte 1], vastgelast op de vrachtwagen. Dit wordt bevestigd door enkele getuigen, die verklaren dat de vrachtwagen met daarop de twee containers enige tijd in de loods heeft gestaan, alvorens hij in zijn geheel - en op enig moment aan elkaar vastgelast - buiten het terrein van medeverdachte [medeverdachte 1] is verplaatst.
Voorts heeft de politie bij de doorzoeking op 30 januari 2004 bij onderzoek naar de inhoud van de containers een volgelaatsmasker aangetroffen met daarop DNA-materiaal van verdachte.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk hoeveelheden MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I, aanwezig heeft gehad.
Het hof verwerpt het verweer."
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak indien het Hof bekend zou zijn geweest met de bij de aanvrage gevoegde verklaring van [betrokkene 1] van 4 januari 2008.
Deze verklaring houdt - kort samengevat - in:
- dat [betrokkene 1] medio 2003 voor € 500,- per maand twee zeecontainers van de mededader [medeverdachte 1] heeft gehuurd, die in diens loods stonden;
- dat [betrokkene 1] op die containers grote hangsloten heeft aangebracht, de sleutels nooit aan de aanvrager of aan diens mededader [medeverdachte 1] heeft gegeven en zij niet wisten wat zich in de containers, waartoe zij geen toegang hadden, bevond;
- dat [betrokkene 1] de containers buiten medeweten van de mededader [medeverdachte 1] in gebruik heeft gegeven aan een in Bulgarije wonende Nederlander wiens naam hij niet wil geven.
4.3. Gelet op 's Hofs hiervoor onder 3.2 weergegeven overwegingen en mede tegen de achtergrond van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, waaruit het Hof onder meer de betrokkenheid van de aanvrager bij het aanwezig hebben van MDMA - productiemiddelen, grondstoffen en voorraden gereed product daarvoor bevonden zich in vorenbedoelde containers - heeft afgeleid, kan de inhoud van de bedoelde verklaring niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 4.1 vermeld.
4.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 1 juli 2008.