ECLI:NL:HR:2008:BD6371

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01577 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordeling wegens brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2008 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. L.J. Speijdel, had verzocht om herziening van zijn veroordeling voor het medeplegen van opzettelijk brand stichten, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De veroordeling was eerder uitgesproken door het Hof, dat de aanvrager had veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, met verbeurdverklaring van goederen.

De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat niet de aanvrager, maar zijn broer ten tijde van de brandstichting op 15 september 2003 de eigenaar van het restaurant was waarin de brand had plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze omstandigheid niet tot herziening kon leiden, omdat de rechter die de veroordeling had uitgesproken al op de hoogte was van deze informatie. De Hoge Raad verwees naar een wijzigingsformulier van de Kamer van Koophandel, waaruit bleek dat de broer van de aanvrager tot 23 september 2003 als eigenaar was ingeschreven.

De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage kennelijk ongegrond was en wees deze af. De beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier. Dit arrest bevestigt het belang van de feiten die tijdens de rechtszitting aan de orde zijn gekomen en de noodzaak voor nieuwe bewijsmiddelen om een herziening te rechtvaardigen.

Uitspraak

8 juli 2008
Strafkamer
nr. 08/01577 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 april 2006, nummer 21/001383-05, ingediend door mr. L.J. Speijdel, advocaat te Enschede, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Almelo van 11 maart 2005 - de aanvrager ter zake van "medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Als grond voor de herziening wordt in de aanvrage aangevoerd dat niet de aanvrager maar zijn broer ten tijde van de brandstichting op 15 september 2003 de eigenaar van het restaurant was waarin de brand is gesticht.
3.3. Die omstandigheid kan niet tot herziening leiden omdat niet kan worden gezegd dat de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken met die omstandigheid niet bekend was. Immers, bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich, als bijlage van een proces-verbaal van politie, een wijzigingsformulier van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente inhoudende dat de broer van de aanvrager tot 23 september 2003 ingeschreven heeft gestaan als de eigenaar van het restaurant en dat die broer eerst op die datum aan de Kamer van Koophandel heeft opgegeven dat de onderneming reeds met ingang van 28 augustus 2003 aan de aanvrager was overgedragen.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 8 juli 2008.