ECLI:NL:HR:2008:BD6399

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01625/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht in cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake diefstal

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 17 oktober 2006 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979, die ten tijde van de aanzegging gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Utrecht, locatie Nieuwegein'. De verdachte is beschuldigd van diefstal, gepleegd op 11 februari 2005 in een Hema-winkel te Zeist, waar hij samen met een ander goederen heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en geconcludeerd dat de bewezenverklaring van de diefstal niet voldoende is gemotiveerd. De Hoge Raad oordeelt dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat hij kan worden aangemerkt als iemand die zich 'tezamen en in vereniging met een ander' aan de diefstal heeft schuldig gemaakt. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd dat het bestreden arrest vernietigd moest worden en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en wijst de zaak terug, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

Uitspraak

7 oktober 2008
Strafkamer
nr. 01625/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 17 oktober 2006, nummer 21/001758-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Utrecht, locatie Nieuwegein" te Nieuwegein.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam dan wel verwijzen naar een aangrenzend Gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, meer in het bijzonder wat betreft het onderdeel 'tezamen en in vereniging met een ander', ontoereikend is gemotiveerd.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 11 februari 2005 te Zeist, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen - in/uit de Hema, gelegen aan Slotlaan 145 aldaar, een deodorant roller en een pakket met aftershave en (shower)gel, toebehorende aan Hema B.V.."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 11 februari 2005 werd ik door een caissière, genaamd [betrokkene 2], in kennis gesteld van het feit dat er een winkeldiefstal had plaatsgevonden. Zij vertelde tegen mij dat zij zag dat het poortalarm bij de uitgang van de winkel was afgegaan. Zij zag op dat moment dat twee mannen de poortjes waren gepasseerd en de winkel verlieten. Zij zag dat persoon 1 er als volgt uitzag: blanke man, kalend, vlekken op zijn hoofd, die was gekleed in een bruine lange jas. Zij zag dat persoon 2 er als volgt uitzag: blanke man, gekleed in een bruine jas met bontkraag. Zij vertelde mij dat zij had gezien dat, op het moment dat bovengenoemde personen de winkel verlieten, deze naar twee fietsen liepen die gestald waren voor de winkel. Zij vertelde mij ook dat zij had gezien dat persoon 1 enkele goederen in groene fietstassen deed van een zwarte herenfiets. Zij zag dat de twee mannen vervolgens de fietsen verlieten en wegliepen in de richting van de Weeshuislaan te Zeist.
De twee personen zijn aangehouden door de politie. Ik zag dat in genoemde fietstas twee artikelen lagen, te weten een deoroller en een pakketje met daarin aftershave en showergel. Ik herkende deze goederen als zijnde artikelen die wij verkopen bij de Hema. Ik heb gekeken in het kassasysteem en zag dat deze artikelen voor het laatst waren verkocht op 20 december 2005 (het hof leest: 2004) en op 8 februari 2005."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 11 februari 2005 werden wij verzocht te komen naar de Hema aan de Slotlaan 145 te Zeist. Wij werden aangesproken door de bedrijfsleider [betrokkene 1]. Hij vertelde ons dat twee blanke mannen goederen hadden weggenomen. Hij gaf ons een signalement van beide mannen. Vervolgens hebben wij post gevat tegenover de Hema met goed zicht op de fietsen. Beide mannen voldeden aan het signalement dat was opgegeven door [betrokkene 1]. Wij zagen dat de verdachte met de bruine jas de Hema inliep. De verdachte met het kalende hoofd droeg twee gele plastic tassen met opschrift KONMAR. Na enkele minuten zagen wij de verdachte welke de Hema was ingelopen weer de winkel uit komen lopen. Hierop hebben wij beide verdachten aangehouden. De verdachte welke bij de fietsen was blijven staan gaf op te zijn, [medeverdachte 1]. Hij vertelde dat de zwarte herenfiets met de twee groene tassen van hem was. In de fietstas werd een deoroller en een pakketje met aftershave aangetroffen. Deze goederen werden later door [betrokkene 1] aangewezen als zijnde de weggenomen goederen van de Hema."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"U vraagt mij wat ik 11 februari 2005 heb gedaan. U vraagt mij of ik in de Hema-winkel in Zeist ben geweest. Ik ben daar inderdaad geweest samen met [medeverdachte 1]."
2.4. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft ten aanzien van de diefstal bij de Hema aangevoerd dat de betrokkenheid van verdachte niet uit het dossier blijkt. Vast staat dat verdachte wel in de Hema in Zeist is geweest, maar de caissière van de Hema heeft verdachte geen goederen zien wegnemen. Onder verdachte zijn ook geen goederen aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte 1] was degene die allerlei goederen bij zich had en deze in zijn fietstas heeft gedaan. Voorts kan naar het oordeel van de raadsvrouw niet vastgesteld worden dat de goederen, zoals vermeld in de tenlastelegging, die dag uit de Hema zijn gestolen. Derhalve dient verdachte vrijgesproken te worden van het hem ten laste gelegde.
Het hof is van oordeel dat de bepleite vrijspraak ten aanzien van de diefstal bij de Hema wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Er is geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van de raadsvrouw afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen."
2.5. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer volgen dat de verdachte zo bewust en nauw met een ander heeft samengewerkt dat hij kan worden aangemerkt als iemand die zich "tezamen en in vereniging met een ander" aan die diefstal heeft schuldig gemaakt. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt
berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 oktober 2008.