ECLI:NL:HR:2008:BF0260
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over profijtontneming en redelijke termijn in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met betrekking tot een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft de betrokkene, geboren in 1942, die ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen'. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 6 november 2006 uitspraak deed in deze ontnemingszaak. De advocaat van de betrokkene, mr. J. Kuijper, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak de vraag behandeld of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. De Hoge Raad herhaalt dat, indien in de afzonderlijke fasen van de procedure niet kan worden geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden, het niet uitgesloten is dat in bijzondere gevallen de totale duur van het geding zodanig is dat een inbreuk op artikel 6.1 EVRM moet worden aangenomen. In dit geval is echter niet aangetoond dat er sprake is van een bijzonder geval.
Daarnaast heeft de Hoge Raad de opvatting van het Hof verworpen dat de ontnemingsvordering niet gelijktijdig met de sluiting van het strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) is betekend, wat zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad oordeelt dat de wet en de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten bieden voor deze opvatting. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft het te betalen bedrag vastgesteld op € 1.217.000,-.
De Hoge Raad heeft de overige klachten van de betrokkene verworpen, waardoor de uitspraak van het Hof in stand blijft, behalve voor de aanpassing van het ontnemingsbedrag.