ECLI:NL:HR:2008:BF0640
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Verbetering van de bestreden uitspraak inzake de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarin hem een verplichting tot betaling aan de Staat was opgelegd ten behoeve van een slachtoffer. De Hoge Raad constateerde dat het Hof bij vergissing had opgenomen dat deze verplichting een bijzondere voorwaarde betrof. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak in zoverre verbeterd, maar het beroep voor het overige verworpen. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot een verbeterde lezing van de strafoplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg. De opgelegde straf bestond uit een gevangenisstraf van zes weken, die niet ten uitvoer zou worden gelegd, tenzij de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig zou maken. De proeftijd werd vastgesteld op twee jaar. De Hoge Raad heeft de verplichting tot betaling aan de Staat van € 433,- ten behoeve van het slachtoffer bevestigd, met de bepaling dat bij niet-betaling hechtenis kan worden toegepast voor de duur van acht dagen. De uitspraak is gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2008:BF0640.