4.2.1. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities heeft de raadsman van de verdachte aldaar - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende aangevoerd:
"De verdediging betwist dat er op 30 april 2005 dreiging uitging van "de groep" dan wel "de groepen", waarvan [verdachte] deel uitmaakte, en voorts dat er sprake was van het "groepsgewijze bij elkaar komen van mensen die kwade bedoelingen hebben om de openbare orde te verstoren". [Verdachte] verklaart heel stellig dat hij op de bewuste Koninginnedag niets gedaan heeft en ook niets van plan was te gaan doen. Uit het dossier blijkt niet van het tegendeel. Ook uit verklaringen van andere aangehouden "groepsleden" blijkt niet van kwade bedoelingen. De verdediging betwist dan ook dat er sprake was van een samenscholing.
Ondersteuning van het verweer dat geen concrete en feitelijke dreiging uitging van "de groep" dan wel groepen vindt de verdediging in verklaringen van politieambtenaren, die ter plekke aanwezig waren of camerabeelden bekeken- al houden deze er wisselende opvattingen op na. De verdediging hecht de meeste waarde aan de verklaringen, waarnaar in het vervolg wordt verwezen. Hierbij is niet altijd volledig duidelijk welke "groep" de relaterend politieambtenaren voor ogen stond. De "groep" verplaatste zich immers van café [C] aan de Westewagenstraat over de Coolsingel naar het Stadhuisplein en vervolgens naar café [A] en het Stadhuis en wisselde in de tussentijd ook nog danig van samenstelling. Daarbij geldt dat de opdracht tot aanhouding ter zake van overtreding van de APV door Hijmering werd gegeven voordat "de groep" zich opsplitste. De van deze "groep" uitgaande veronderstelde dreiging is dan ook het meest van belang. De exacte reden van de aanhouding omschrijft Hijmering als het "totaalbeeld". Hierbij speelden eerdere ervaringen bij grootschalige evenementen mee, alsmede CIE informatie dat er rellen geschopt zouden worden. Het gedrag van "de groep", waarin bij de politie bekende mensen aanwezig waren, in relatie tot het sfeer proces-verbaal was ook van belang. De verdediging meent dat [verdachte] niet op basis van een dergelijk "totaalbeeld", geheel en al gebaseerd op ervaringen uit het verleden, als verdachte ter zake van overtreding van lid 1 van artikel 2.1.1. van de APV Rotterdam had mogen worden aangehouden. Van een objectieve, feitelijke dreiging was geenszins sprake, terwijl dit wel vereist is.
Ten aanzien van de "grote groep" die zich bevond bij café [C]:
Verschillende malen wordt in het strafdossier melding gemaakt van het gooien van een fles naar politieambtenaren en het roepen van: "vanavond wordt het rellen", "de groep" bestond echter uit ruim 50 personen. De verdediging acht het - mede gelet op de verklaring van [verdachte] zelf en het feit dat [verdachte] zich samen met anderen afsplitste van deze grotere "groep" - aannemelijk dat de onregelmatigheden incidenten betroffen die bij [verdachte] onopgemerkt zijn gebleven (voetnoot 2: Vgl. Gerechtshof' s-Hertogenbosch 2 mei 2003, LJN AF8342.). Het hof achtte de tenlastelegging in deze zaak niet bewezen. Dit terwijl er wel een rellerige sfeer bestond.
Hierbij dienen de enorme mensenmassa's op Koninginnedag in steden als Amsterdam en Rotterdam te worden betrokken. Met andere woorden: wie was de vermeende flessenwerper?
Een opmerkelijke omschrijving van de veronderstelde dreiging wordt gegeven door [getuige]: "ik had het idee dat het fout zou gaan uit het bekende gedrag: elkaar hartelijk begroeten, handen geven, schouderklopjes geven en elkaar omhelzen". Het komt de verdediging onjuist en zelfs ridicuul voor om deze gedragingen te duiden als dreiging.
[getuige 2] verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris dat de eerder door hem aangeduide grillige sfeer in "de groep" ter hoogte van café [C] niet blijkt uit de in het dossier gevoegde foto's l en 2. De sfeer komt hem juist ontspannen over. Getuige [getuige] vond "de groep" niet in overtreding van artikel 2.1.1. APV op enig moment. Het was volgens hem gewoon druk op straat. [getuige 3] verklaart bij de rechter-commissaris dat hij afgezien van het gooien van een fles geen strafbare feiten heeft waargenomen en dat hij geen dreiging van "de groep" vond uitgaan. Hij had meer het idee dat er iets stond te gebeuren, maar de verdediging meent dat dit juist illustrerend is voor het hierna nader uit te werken "onderbuikgevoel".
Ten aanzien van de "kleine groep" die zich bevond bij café [A]:
[verbalisant 1] blijkt een specialist "dreiging". Hij verklaart ten overstaan van de rechtercommissaris op 1 november 2006 - en dus ruim 1 jaar na dato - dat hij dreiging herkende in "een manier van bewegen met stijve benen", in het "sneller weglopen van 5 of 6 personen uit "de groep" van ongeveer 20 man" en in "praten met elkaar en kijken naar elkaar". De verdediging acht een dergelijke omschrijving niet steekhoudend ter onderbouwing van de conclusie dat er dreiging uitging van "de groep". [Verbalisant 3] en [verbalisant 4] relateren in hun pv d.d. 30 april 2005 dat deze "groep" zich kenmerkte door een vorm van cohesie, welke bleek uit de zichtbare wijze van communicatie. Naar de mening van de verdediging wordt juist elke groep gekenmerkt door een vorm van cohesie, anders is slechts sprake van een verzameling van individuen. De dreiging omschreef [verbalisant 4] bij de rechtercommissaris vooral door te relateren aan de grotere "groep" van door hem aangeduide "Hooligans".
[Verbalisant 1], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] menen dat er van [verdachte] zelf ook een duidelijke dreiging uitging. Ook deze verklaring kan de verdediging niet volgen. [Verbalisant 1] baseert deze verklaring namelijk niet zozeer op eigen waarnemingen ter plaatse, maar op zijn eerdere ervaringen met [verdachte]. Opvallend is tevens dat [verbalisant 1] in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 april 2005 geen melding maakt van dreiging, uitgaande van "de groep", noch van dreiging uitgaande van [verdachte]. [Verbalisant 3] duidt de rol van [verdachte] binnen deze "groep" ook aan als leidend, maar het gaat hem om "aan het woord zijn", om "bellen" en om " wenken". Dit acht de verdediging volstrekt onvoldoende, als een en ander al heeft plaatsgevonden.
De verdediging stelt zich aldus op het standpunt dat geen sprake was van een concrete en feitelijke dreiging van welke groep personen dan ook. Uit de feiten en omstandigheden vloeit geen redelijk vermoeden van schuld aan samenscholing in de zin van artikel 2.1.1. APV Rotterdam voort. De Memorie van Toelichting bij artikel 27 lid 1 Sv drukt dit immers als volgt uit: "redelijk, dat wil zeggen niet enkel in de ogen van den opsporingsambtenaar, doch redelijk op zichzelf' (voetnoot 3: MvT, p. 39). Er moet niet louter een subjectief vermoeden bestaan, het moet gaan om een objectief vermoeden. Uit het strafdossier kan niet anders dan geconcludeerd worden dat in casu op basis van een onderbuikgevoel dat al is ingezet tijdens verschillende briefings voorafgaand aan de inzet van politieambtenaren is overgegaan tot vergaande controle en uiteindelijk de aanhouding van onder andere [verdachte]. Niet anders kan geconcludeerd worden dan dat op voorhand vaststond dat bepaalde groepen personen door justitie niet gewenst waren op het evenement Koninginnedag 2005. Dit blijkt met name uit de verklaring van brigadier [verbalisant 1], inhoudende dat de leiding "creatief had onderzocht hoe er iets gedaan kon worden tegen ordeverstoringen zoals die er in het verleden waren geweest". De oplossing werd gevonden in artikel 2.1.1. APV Rotterdam. De grondslag voor de hele dag was volgens getuige [verbalisant 1] een proces-verbaal van [verbalisant 4] over "hit and run" gedrag, waarbij vermeld werd dat dit vooral voetbalgerelateerd is en wordt vertoond door groepen van voetbalsupporters. [Verbalisant 4] zelf relateert in een door hem opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 juni 2005 dat op basis van een sfeer proces-verbaal omtrent "hit and run" groepen met het openbaar ministerie was afgesproken dat personen die voldeden aan uiterlijke- en gedragskenmerken en die op de in dat proces-verbaal omschreven wijze samenschoolden, kennelijk met de bedoeling om de openbare orde en veiligheid te gaan verstoren, in een vroegtijdig stadium aangehouden konden worden ter zake van overtreding van artikel 2.1.1. lid l APV, waarbij de strategie van het OM en de politie zich daarmee richtte op het voortijdig voorkomen van risicovolle samenscholingen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er ten tijde van de aanhouding van [verdachte] geen sprake was van samenscholing, maar dat door de strafvorderlijke overheid maatregelen ter preventie van nog niet bestaande escalatie zijn genomen. [Verbalisant 4] merkt ook op dat tijdens de Koninginnedagviering 2005 geen grootschalige verstoringen van de openbare orde en de veiligheid plaatsvonden. De aanhouding van [verdachte] was derhalve onrechtmatig en moet in casu leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De hoofdofficier van justitie heeft zelf de term preventieve aanhouding gebezigd. Hiermee is ernstig inbreuk gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekort gedaan."