ECLI:NL:HR:2008:BF1881

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/112HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Hammerstein
  • O. de Savornin Lohman
  • W.D.H. Asser
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad in geschil tussen varkenshouder en Staat over registratie varkensrechten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een varkenshouder en de Staat der Nederlanden over de juistheid van de registratie van varkensrechten in het kader van de Wet herstructurering varkenshouderij. De eiser, een varkenshouder, heeft de Staat gedagvaard en vorderde schadevergoeding omdat hij in de periode van 1994 tot en met 1998 216 mestvarkens minder heeft kunnen houden dan hem was toegestaan. De eiser vorderde dat de Staat hem zou vergoeden voor de schade die hij hierdoor heeft geleden, met rente en kosten. De Staat heeft de vordering bestreden, waarna de rechtbank te 's-Gravenhage op 10 maart 2004 de vorderingen van de eiser afwees.

Tegen deze uitspraak heeft de eiser hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. In hoger beroep heeft de eiser zijn eis gewijzigd en primair veroordeling van de Staat gevorderd tot aanpassing van de registratie van zijn varkensrechten, en subsidiair tot betaling van de waarde van de 216 varkensrechten. Het gerechtshof heeft op 21 december 2006 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarop de eiser cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft op 14 november 2008 het beroep in cassatie verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de eiser ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

14 november 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/112HR
RM/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 27 april 2001 de Staat gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. Na vermeerdering van eis heeft [eiser] gevorderd, kort gezegd, de Staat te veroordelen om aan hem te betalen de vergoeding van de schade die hij heeft geleden als gevolg van het feit dat hij (a) in de periode 1994 tot en met 1998 en (b) in de periode nadien 216 mestvarkens minder heeft moeten houden dan aan hem had moeten worden toegestaan, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met rente en kosten.
De Staat heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 10 maart 2004 de vorderingen van [eiser] afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. [eiser] heeft na eiswijzigingen in hoger beroep gevorderd, kort gezegd, primair veroordeling van de Staat tot aanpassing van de registratie van zijn varkensrechten in die zin dat deze registratie wordt vermerderd met 216 rechten subsidiair veroordeling tot betaling van de waarde van 216 varkensrechten te weten € 41.040,-- en daarnaast vergoeding van de bij staat op te maken schade die [eiser] heeft geleden ten gevolge van het feit dat hij vanaf 1994 216 minder varkens heeft gehouden dan hem had moeten worden toegestaan, anders gezegd: met onderbezetting heeft gewerkt, alles vermeerderd met rente en kosten.
Bij arrest van 21 december 2006 heeft het hof het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.D.H. Asser en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 14 november 2008.