ECLI:NL:HR:2008:BF3290

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10712
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsmiddelen en kennis van misdrijf bij voorhanden hebben van wapen en auto

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een wapen en munitie van categorie II, alsook voor het voorhanden hebben van een personenauto waarvan hij wist dat deze door misdrijf verkregen was. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 3 en 4, alsook de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat de gebezigde bewijsmiddelen niet voldoende waren om te concluderen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen een wapen en munitie van categorie II voorhanden had. Eveneens kon niet worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de BMW X5 wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring van feit 4 niet naar de eisen der wet met redenen was omkleed, en dat de klachten van de verdediging terecht waren voorgesteld.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van voldoende bewijs bij de beoordeling van strafzaken, en dat de rechterlijke beslissingen goed onderbouwd moeten zijn. De zaak zal nu opnieuw worden behandeld door het Gerechtshof, waarbij de eerder gemaakte fouten in de bewijsvoering gecorrigeerd dienen te worden.

Uitspraak

16 december 2008
Strafkamer
Nr. 07/10712
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 februari 2007, nummer 23/000663-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland, locatie Lelystad" te Lelystad.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de kwalificatie van het onder 3 bewezenverklaarde en tot kwalificatie van het onder 3 bewezenverklaarde als in de conclusie vermeld, tot vernietiging wat betreft het onder 4 bewezenverklaarde en wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het onder 3 bewezenverklaarde, voor zover inhoudende dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen een vuurwapen en munitie van categorie II voorhanden heeft gehad niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 17 juli 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II, te weten een pistool (compactcal. 9mm luger), en munitie van categorie II, te weten zeven patronen kaliber 9 mm luger, voorhanden heeft gehad".
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5. De gebezigde bewijsmiddelen houden, voor zover hier van belang, niets in waaruit kan volgen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen een wapen en munitie van categorie II voorhanden heeft gehad.
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 4 subsidiair tenlastegelegde feit niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het verwerven en voorhanden krijgen van de personenauto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op 23 april te Delft een personenauto (merk BMW, type X5) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof".
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 januari 2006, voor zover inhoudende:
"Op 23 april 2005 heb ik in Delft in een BMW X5 gezeten. De tas met sportkleding die achter de passagiersstoel van de BMW is aangetroffen is van mij. Het doosje dat in de BMW is aangetroffen en waarop een vingerafdruk van mij is aangetroffen is van mij."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 23 april 2005 zagen wij een personenauto, een grijze BMW X5, kenteken XTRL12 (vals/gestolen), geschatte waarde 60.000,- euro, rijden over de rijksweg A13 in de gemeente Delft. Bij controle van het kenteken van betreffend voertuig in de MDT (mobiele data terminal) bleek het kenteken afgegeven voor een Ford Escort. Hieruit concludeerden wij, verbalisanten, dat het gevoerde kenteken niet overeenkwam met het betreffende merk van het voertuig. Hierop gaven wij het voertuig een volgteken, waaraan de bestuurder van het voertuig niet voldeed. Hierop hebben wij de achtervolging ingezet. Na een achtervolging door de gemeente Delft liet verdachte het voertuig op de Provinciale Weg in de gemeente Delft achter en ging er te voet vandoor.
Goederen afkomstig van de vermoedelijke dader aangetroffen in voertuig: sporttas (achter passagiersstoel)."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op zaterdag 23 april 2005 zag ik op de rijksweg A13 in de gemeente Rotterdam een grijze BMW X5 rijden met het kenteken [AA-00-BB]. Dit voertuig bleek, na controle in de Mobiele Data Terminal, gesignaleerd te staan. Voordat ik, verbalisant, dit voertuig een teken tot volgen gaf middels de verlichte transparant aan de achterzijde van het surveillancevoertuig, had ik de bestuurder van de BMW X5 al meerdere malen goed kunnen bekijken. Ik, verbalisant, werd namelijk ingehaald door de bestuurder van de BMW X5 en tevens heb ik enige tijd naast de BMW X5 gereden. In de BMW X5 zat 1 persoon (bestuurder). Deze bestuurder was in het donker gekleed en was van negroïde afkomst. De bestuurder van de BMW X5 negeerde het teken tot volgen richting het tankstation Ruyven, gelegen aan de A13 in de gemeente Delft en ging er met hoge snelheid vandoor. Hierop hebben mijn collega en ik de achtervolging ingezet en het voertuig gevolgd door de gemeente Delft. Op de provinciale weg gelegen in de gemeente Delft zag ik dat de bestuurder van de BMW X5 hard op de rem trapte en tot stilstand kwam. De bestuurder stapte uit en ging er te voet vandoor in de richting van de Sasboutstraat in de gemeente Delft.
Op 10 augustus 2005 werd ik middels de zogenaamde spiegelconfrontatie geconfronteerd met een persoon. Ik herken deze persoon als de bestuurder van de gesignaleerde BMW X5 die ik op 23 april 2005 op de Rijksweg A13 tot stilstand trachtte te brengen en waar ik honderden meters in de gemeente Delft achteraan heb gerend."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 5 augustus 2005 stelde ik een onderzoek in na aanleiding van een achtervolging van een gestolen BMW X5 op 23 april 2005 te Delft. De recherche in Amsterdam mailde mij een kleurenfoto van een manspersoon, waarvan zij vermoeden dat hij mogelijk de bestuurder zou kunnen zijn van genoemde BMW op 23 april 2005. Ik, verbalisant, bekeek de gemailde foto. Ik zag en herkende deze persoon als zijnde de bestuurder die op 23 april 2005 genoemde BMW bestuurde."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 23 april 2005 heeft er een achtervolging plaatsgevonden betreffende een gestolen BMW X5. Uit onderzoek door de collega's van het korps landelijke politiedienst is gebleken dat het voertuig in Duitsland gestolen was en voorzien was van gestolen kentekenplaten afkomstig van een voertuig uit Delft.
Met betrekking tot de genoemde achtervolging op 23 april 2005 van de gestolen Duitse BMW, werden de twee collega's van de KLPD respectievelijk middels een confrontatiespiegel en een fotoconfrontatie geconfronteerd met de verdachte [verdachte]. Beide collega's herkenden elk afzonderlijk van elkaar de verdachte als de man die op 23 april 2005 in de gestolen BMW als bestuurder over de Rijksweg A13 ter hoogte van Delft reed en waarbij een sporttas in het voertuig was achtergebleven."
3.3. Uit de hiervoor onder 4.2.2 weergegeven bewijsmiddelen kan niet zonder meer worden afgeleid dat, zoals is bewezenverklaard, de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto (BMW X5) wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De bewezenverklaring van feit 4 is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist, zodat de overige middelen geen bespreking behoeven.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 16 december 2008.