ECLI:NL:HR:2008:BG4823
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C.J.J. van Maanen
- C. Schaap
- Rechtspraak.nl
Heffingskorting voor Belgische inwoner met Nederlandse partner
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan een inwoner van België. De belanghebbende, een Belgische advocaat, woonde samen met haar echtgenoot in België, die in Nederland werkzaam was. De Inspecteur had eerder het verzoek van de belanghebbende om de heffingskorting voor het jaar 2002 afgewezen, wat na bezwaar door het Hof werd bevestigd. De belanghebbende stelde dat zij recht had op verhoging van de heffingskorting op basis van artikel 25, § 3 van het Belastingverdrag Nederland-België van 1970, in combinatie met artikel 8.9 van de Wet IB 2001.
De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever niet de bedoeling had om een belastingplichtige met een inkomen in het buitenland, die na voorkoming van dubbele belasting weinig of geen belasting in Nederland verschuldigd is, recht te geven op de heffingskorting. De Hoge Raad bevestigde dat de belanghebbende, die een substantieel inkomen in België genoot, niet in aanmerking kwam voor de verhoging van de heffingskorting, omdat haar echtgenoot in Nederland belast inkomen had. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Hof werd bekrachtigd.
De beslissing van de Hoge Raad benadrukt de toepassing van de belastingwetgeving in grensoverschrijdende situaties en de voorwaarden waaronder heffingskortingen worden verleend aan partners met verschillende inkomenssituaties. De uitspraak is van belang voor inwoners van België die in Nederland werken en de fiscale gevolgen van hun buitenlandse inkomen.