5.2. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) De aangeefster [slachtoffer] heeft het volgende verklaard. Op 8 februari 2002, kort na 21.30 uur, reed zij de Vijfzinnenstraat te Arnhem in naar het toegangshek van de parkeerplaats. Zij is de binnenplaats opgereden. Toen zij de auto wilde inparkeren, zag zij een man - dader A - de poort van het binnenplaatsje inlopen. Deze man klopte op het raam aan de bestuurderszijde van haar auto. Na het openen van het raam vroeg de man: "Weet u waar de Bahnstrasse is?" Zij vertelde dat zij dit niet wist. Na een kort gesprek draaide de man zich om, om aanstalten te maken weg te lopen. Zij parkeerde de auto op de binnenplaats. Zij zag dat de man weer terugkwam in haar richting. De man werd heel nerveus en boos en zei tegen haar dat zij wèl wist waar de Bahnstrasse was. Door het nog openstaande raam vertelde zij dat ze echt niet wist waar het was. Vervolgens deed deze man met zijn rechterhand zijn jas open en pakte hij met zijn linkerhand een vuurwapen uit de binnenzak. Hij zei dat zij moest doen wat hij zei en niet moest schreeuwen. Dat was allemaal in het Duits. Zij moest vervolgens van die man doorschuiven naar de bijrijdersstoel. De man ging op de bestuurdersstoel zitten. Vervolgens reed hij de parkeerplaats af. Hij stopte ter hoogte van het poortje bij de straat. Zij zag toen een tweede man - dader B. B stapte via het achterportier in en ging achter haar in de auto zitten. A zei dat zij geen angst moest hebben, als zij maar deed wat hij zei. In totaal hebben ze ongeveer een kwartier gereden. Op een weggetje, naar later bleek het Raadhuisplein te Oosterbeek, stopten ze. A zei dat zij moest blijven zitten en dat zij niet mocht kijken naar wat ze zouden gaan doen. Beide mannen gingen buiten de auto met elkaar overleggen. B heeft onderweg niet veel gezegd, alleen "schiessen, schiessen". Na korte tijd stapten beide mannen weer in en gingen op dezelfde plek zitten als daarvoor. Ze zeiden dat zij geld moest pinnen. Ze kwamen uiteindelijk aan bij de Rabobank aan de Pastoor Bruggemanlaan te Oosterbeek. A parkeerde de auto. A zei dat zij geen verkeerde beweging moest maken of moest proberen om weg te komen. Hij dreigde constant dat hij haar neer zou schieten als zij niet zou doen wat hij zei. Hij hield bij het uitstappen ook het pistool op haar middel gericht. Hij vroeg hoeveel geld zij er kon afhalen. Zij heeft een bedrag van EUR 250,- gepind. Verder moest zij het geld dat in haar portemonnee zat, ongeveer EUR 100,-, afgeven. Onder bedreiging van het vuurwapen pakte zij het geld uit de pinautomaat en heeft dit aan hem gegeven. Het bankpasje moest zij ook aan hem afgeven. B was in de auto blijven zitten. A en zij liepen terug naar de auto. Beiden gingen ze weer op dezelfde plek in de auto zitten. Ze hebben daar nog tien minuten stilgestaan. A vroeg of zij verstandig genoeg was om hem niet aan te geven; hij wist haar toch wel te vinden. Vervolgens is A weggereden en op de Brugstraat in Arnhem gestopt. Zij moest van de man haar adres geven. Zij heeft het adres opgeschreven. Zij moest haar paspoort en rijbewijs afgeven, zodat hij kon kijken of dat klopte. Hij werd kwaad, want op het paspoort en rijbewijs stond geen adres. Zij moest vervolgens haar autopapieren pakken. A heeft diverse papieren meegenomen, waaronder die van de verzekering. Hij zei dat hij met deze papieren voldoende in handen had voor het geval zij toch naar de politie zou gaan. A en B zijn vervolgens uitgestapt. Zij zag dat A en B wegliepen in de richting van de Utrechtsestraat. Kort voor het uitstappen moest zij haar mobiele telefoon aan A afgeven. Zij is vervolgens hard weggereden naar het huis van [betrokkene 1]. (Proces-verbaal aangifte, dossierparagraaf 2.10.2 en Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer], opgemaakt door de Rechter-Commissaris in de strafzaak tegen de aanvrager).
(ii) [Betrokkene 1] heeft het volgende verklaard. Op 8 februari 2002, enige tijd na omstreeks 21.45 uur, arriveerde [slachtoffer] bij haar woning. [slachtoffer] was helemaal over haar toeren. [slachtoffer] vertelde dat zij was overvallen en dat de mannen haar adres hadden. (Proces-verbaal van verhoor, dossierparagraaf 2.10.3).
(iii) Bij een gehouden fotoconfrontatie werden de aangeefster tien foto's getoond, waaronder de foto van de aanvrager. De aangeefster wees foto 7 aan als de man die zij in haar aangifte man A heeft genoemd. De foto van de aanvrager was als nummer 7 op het fotobord geplaatst. Zij heeft de aanvrager voor 100% herkend als de bestuurder van de auto, die haar heeft bedreigd. (Proces-verbaal fotoconfrontatie, dossierparagraaf 2.10.11 en Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer], opgemaakt door de Rechter-Commissaris in de strafzaak tegen de aanvrager).
(iv) Ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 januari 2003 heeft de aanvrager verklaard dat hij Duits kan spreken en dat hij op 3 april 2002 te Renkum vuurwapens en munitie voorhanden had. Bij doorzoeking van de woning van de aanvrager op voormelde datum zijn een pistool, kaliber 9 mm, een gaspistool, merk Walther, type PP, kaliber 9 mm en munitie aangetroffen en in beslaggenomen. (Proces-verbaal doorzoeking, dossierparagraaf 1.1.4 en Proces-verbaal Wet wapens en munitie, dossierparagraaf 2.7.2).
(v) Uit een door speurhondengeleider [verbalisant 1], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie IJsselland, op 29 april 2002 verrichte geuridentificatieproef bleek dat speurhond Barry een geurovereenkomst waarnam tussen het geurmonster van de zittingen van de auto van de aangeefster en de geurdragers die waren vastgehouden door de aanvrager. (Proces-verbaal, dossierparagraaf 2.10.9).