ECLI:NL:HR:2009:BA1242
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. de Wit
- Rechtspraak.nl
Omzetbelasting en douaneschuld bij onttrekking van een auto naar Polen via Duitsland
In deze zaak gaat het om de vraag waar de omzetbelastingschuld ontstaat in verband met de onttrekking van een auto die bestemd is voor Polen, maar via Duitsland wordt vervoerd. De belanghebbende had de auto aangegeven voor extern communautair douanevervoer naar Duitsland, maar het document T1 was niet gezuiverd. De Tariefcommissie had eerder geoordeeld dat de belanghebbende in Nederland douaneschuldenaar was op basis van artikel 203 van het Communautair douanewetboek. De Hoge Raad heeft in eerdere uitspraken, zoals BNB 2005/141 en BNB 2005/142, de plaats van ontstaan van de omzetbelastingschuld gekoppeld aan de plaats van de douaneschuld. In deze zaak is echter vastgesteld dat de auto via Duitsland naar Polen is gegaan, wat betekent dat de onttrekking in Duitsland heeft plaatsgevonden.
De conclusie van Advocaat-generaal De Wit is dat de wetgever bij het vervallen van artikel 22, vierde lid, Wet OB geen overgangsrecht heeft voorzien. Dit betekent dat er geen eerbiedigende werking is voor gevallen waarbij de plaats van ontstaan van de douaneschuld al onherroepelijk is vastgesteld voor de wetswijziging. De Minister heeft niet bevestigd dat de Poolse klant het kantoor van bestemming in Duitsland heeft overgeslagen, maar de inspecteur heeft de stellingen van de belanghebbende niet betwist. Dit leidt tot de conclusie dat de onttrekking in Duitsland heeft plaatsgevonden.
Er is een uitnodiging tot betaling gedaan, en het is vastgesteld dat de onttrekking buiten de termijn van drie jaar, zoals vermeld in artikel 378 van de Uitvoeringsverordening Communautair douanewetboek, heeft plaatsgevonden. Dit roept de vraag op of artikel 378 UCDW nog van toepassing is, of dat teruggevallen moet worden op de hoofdregeling van artikel 215 CDW. Advocaat-generaal De Wit concludeert dat het doel van artikel 378 UCDW is om het verval van navorderingstermijnen te voorkomen in de lidstaat waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. De belanghebbende heeft echter onvoldoende gebruik gemaakt van de termijn om de plaats van onttrekking aan te tonen. De zaak wordt afgesloten met de conclusie dat er prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie moeten worden gesteld.