ECLI:NL:HR:2009:BD1034

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43635
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.-G. Wattel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kapitaalsbelasting en bedrijfsfusievrijstelling bij inbreng van beleggingen door verzekeringsmaatschappij

In deze zaak gaat het om de toepassing van de bedrijfsfusievrijstelling op de inbreng van beleggingen door een verzekeringsmaatschappij. De belanghebbende en X BV maken deel uit van een internationaal verzekeringsconcern, waarbij X BV unit linked levensverzekeringspolissen aanbiedt. Het spaardeel van de koopsom wordt gebruikt om eenheden in een verzekerd groeifonds (VGF) te kopen. In 1998 heeft de belanghebbende tegen uitreiking van aandelen het in twee VGF's belegde vermogen verworven, waarbij de inspecteur bevestigde dat deze inbreng onder de bedrijfsfusievrijstelling viel. Echter, bij latere inbreng van vermogen in 2000, stelde de inspecteur dat de vrijstelling niet van toepassing was. De belanghebbende heeft kapitaalsbelasting voldaan en bezwaar gemaakt, maar het Hof verklaarde het beroep ongegrond.

De A.-G. Wattel behandelt in zijn conclusie de vraag of de inbreng van een 100%-deelneming kan worden aangemerkt als een zelfstandig onderdeel van een onderneming. Hij constateert dat er twee opvattingen bestaan over de betekenis van deze rechtsopvatting. Daarnaast wordt de vraag behandeld of het begrip 'zelfstandig onderdeel van een onderneming' een materiële ondernemingseis inhoudt. De A.-G. meent dat de jurisprudentie hierover nog niet expliciet heeft geantwoord, maar dat er voldoende houvast is in de rechtspraak over inbreng van 100%-deelnemingen.

Het Hof heeft geoordeeld dat de bedrijfsfusievrijstelling niet van toepassing is, omdat het ingebrachte vermogen niet boven normaal vermogensbeheer uitstijgt. De A.-G. is van mening dat het Hof niet heeft onderkend dat de bedrijfsfusievrijstelling mogelijk van toepassing kan zijn op bedrijfsmatig en actief belegd vermogen. Hij concludeert dat het beroep slaagt, omdat het Hof niet is ingegaan op de stelling van de belanghebbende dat er in 1998 vertrouwen is gewekt voor toekomstige inbrengen. Er moet een verwijzing volgen voor verder onderzoek naar het gewekte vertrouwen en de noodzaak van een overgangsregeling bij het opzeggen van dat vertrouwen.

Uitspraak

Uitspraak wordt niet gepubliceerd