ECLI:NL:HR:2009:BF0934
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. (Advocaat-Generaal)
- Rechtspraak.nl
Belastingplicht van buitenlandse belastingplichtige en toepassing van het Verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten
In deze zaak gaat het om de belastingplicht van een belanghebbende met de Amerikaanse nationaliteit, die als bestuurder van een in Nederland gevestigde vereniging een salaris ontvangt. De belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1999 een aftrek toegepast voor 'buitenlandse werkdagen' op basis van zijn Amerikaanse nationaliteit. De belastingdienst heeft echter slechts een deel van zijn arbeidsbeloning buiten aanmerking gelaten, namelijk dat gedeelte dat toerekenbaar is aan de in de Verenigde Staten gewerkte dagen.
Het Hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende voor de toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten moet worden aangemerkt als inwoner van de Verenigde Staten. Tevens heeft het Hof vastgesteld dat de vereniging, hoewel niet onderworpen aan vennootschapsbelasting, als inwoner van Nederland wordt beschouwd in de zin van het verdrag. Dit betekent dat de arbeidsbeloning van de belanghebbende niet als werknemer, maar als bestuurder van de vereniging moet worden gezien, waardoor artikel 17 van het verdrag van toepassing is.
De belanghebbende gaat in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof en stelt verschillende middelen voor. De Advocaat-Generaal (A-G) stelt in zijn conclusie dat de belanghebbende, als gerechtigde tot de 35%-regeling, niet onbeperkt belastingplichtig is in Nederland. De A-G onderzoekt de kwalificatie van de vereniging als 'inwoner' in de zin van het verdrag en concludeert dat, hoewel de vereniging fiscaal in Nederland is gevestigd, zij niet als inwoner kan worden aangemerkt omdat zij geen onderneming drijft en dus niet belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting.
De A-G concludeert dat het Hof een verkeerde rechtsopvatting heeft gehanteerd. Het eerste middel van de belanghebbende slaagt, wat betekent dat artikel 17 van het verdrag niet van toepassing is. Echter, Nederland kan op basis van artikel 16 van het verdrag het salaris dat de belanghebbende ontvangt voor zijn in Nederland gewerkte dagen belasten. De A-G acht het beroep gegrond en stelt voor dat de Hoge Raad de zaak kan afdoen.