ECLI:NL:HR:2009:BF1028

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10384
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht van buitenlandse belastingplichtige en toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten

In deze zaak gaat het om de belastingplicht van een belanghebbende met de Amerikaanse nationaliteit, die als bestuurder van een in Nederland gevestigde vereniging een salaris ontvangt. De belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1998 een aftrek toegepast voor 'buitenlandse werkdagen' op basis van zijn Amerikaanse nationaliteit. Bij de aanslagregeling is slechts het gedeelte van de arbeidsbeloning dat toerekenbaar is aan de in de Verenigde Staten gewerkte dagen buiten aanmerking gelaten.

Het Hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende voor de toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten moet worden aangemerkt als inwoner van de Verenigde Staten. Tevens heeft het Hof vastgesteld dat de belanghebbende zijn arbeidsbeloning heeft genoten in de hoedanigheid van bestuurder van de vereniging, die als inwoner van Nederland wordt beschouwd, en niet als werknemer. Hierdoor is artikel 17 van het belastingverdrag van toepassing verklaard. Het Hof heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard.

In cassatie stelt de Advocaat-Generaal (A-G) dat de belanghebbende, als gerechtigde tot de 35%-regeling, niet onbeperkt belastingplichtig is in Nederland. De A-G gaat in op de klacht van de belanghebbende dat het Hof de vereniging ten onrechte heeft aangemerkt als 'inwoner' in de zin van het verdrag. De A-G concludeert dat de vereniging, ondanks haar domicilie in Nederland, niet als inwoner kan worden aangemerkt voor de vennootschapsbelasting, omdat zij geen onderneming drijft. Dit betekent dat de vereniging niet onderworpen is aan belastingheffing in Nederland.

De A-G concludeert dat het Hof van een verkeerde rechtsopvatting is uitgegaan en dat het eerste middel van de belanghebbende slaagt. Artikel 17 van het verdrag is niet van toepassing, maar Nederland kan op grond van artikel 16 van het verdrag het salaris dat de belanghebbende ontvangt voor zijn in Nederland gewerkte dagen belasten. De A-G acht het beroep derhalve gegrond en stelt voor dat de Hoge Raad de zaak kan afdoen.

Uitspraak

Uitspraak wordt niet gepubliceerd.