ECLI:NL:HR:2009:BF2089

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13134
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de oplegging van tbs zonder deskundigenadvies en verzoek om nieuw psychiatrisch onderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Achterhoek', had beroep ingesteld tegen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De raadsman van de verdachte had tijdens de behandeling in hoger beroep op 23 november 2006 verzocht om nieuw psychiatrisch onderzoek, maar het Hof had dit verzoek niet als een verzoek tot aanhouding aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat er geen sprake was van een verzoek tot aanhouding, gezien het verloop van de procesgang.

Daarnaast werd er geklaagd dat de last tot tbs in strijd was met artikel 5.1.e van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat er geen deskundigenadvies was over de noodzaak van de tbs. De Hoge Raad verwierp deze klacht en verwees naar een eerdere uitspraak van 20 januari 2009, waarin werd vastgesteld dat de maatregel van tbs niet willekeurig was gegeven. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze tot 14 maanden. De uitspraak werd gedaan door vice-president F.H. Koster en de raadsheren W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.

Uitspraak

20 januari 2009
Strafkamer
07/13134
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 juli 2007, nummer 24/001508-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Achterhoek, locatie Ooyerhoek" te Zutphen.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het ter terechtzitting van het Hof van 23 november 2006 gedane verzoek van de verdediging om nieuw psychiatrisch onderzoek te laten verrichten.
2.2. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 november 2006 gehechte pleitnota houdt onder meer het volgende in:
"1.2 Hieronder zal ik eerst stilstaan bij de dagvaarding in eerste aanleg en het vonnis van de Rechtbank te Groningen. Hierbij dient opgemerkt dat ik het dossier pas vrijdag 03 november in mijn bezit heb teneinde de verdediging van cliënt over te nemen van mr. Spoelstra, zijn raadsman in eerste aanleg. Om deze reden heb ik per brief van 06 november verzocht behandeling van onderhavige zaak door uw college voor onbepaalde tijd aan te houden. Na summiere bestudering van het dossier bleek mij toen reeds dat het noodzakelijk is een aantal getuigen te horen en een tegenonderzoek te laten verrichten naar de geestvermogens van mijn cliënt. Dit temeer in het licht van de tegenstrijdigheden die de diverse rapporten van psychiaters, psychologen en de reclassering oproepen, maar hierover kom ik aanstonds te spreken.
1.3 Daarna zal ik uitgebreid ingaan op de rapporten van psychiatrische onderzoeken van mijn cliënt door dhr. Luu (psychiater in opleiding) onder supervisie van dhr. Lambers (psychiater) (d.d. 09/03/2006) en op het rapport opgesteld door psychiater Takkenkamp (d.d. 01/05/2006). Vervolgens bespreek ik de rapporten van de psychologisch onderzoeken die op 04/03/2006 door psycholoog mw. de Vrij en op 08/05/2006 door psycholoog dhr. Pauw zijn verricht. Reeds hier wil ik kwijt dat al deze gedragsdeskundigen het woord TBS niet noemen met uitzondering van psychiater Takkenkamp die meldt dat TBS vooral als beveiligingsdoel (naar ik meen doelt hij hierbij op de veiligheid van de aangeefster in deze zaak) kan dienen. Als laatste zal ik ingaan op de twee rapporten die door de reclassering (beide door mw. Veenstra) zijn opgesteld waarbij de merkwaardige draai in de stellingname van de reclassering m.b.t. het nut van reclasseringstoezicht bij mijn cliënt aan de orde komt.
1.4. Na lezing van bovengenoemde rapporten zal ik beargumenteren dat mijn cliënt het recht op tegenonderzoek niet kan worden ontzegd. Hiertoe heb ik op 20 november bij brief aan de griffier verzocht om een vergoeding in de proceskosten ex art. 591 Sv om te kunnen voorzien in de kosten van het tegenonderzoek.
1.5. Tot slot kom ik tot een conclusie. Kern van de conclusie is dat in deze zaak aanhouding noodzakelijk is teneinde mij namens cliënt in de gelegenheid te stellen een tegenonderzoek te doen plaatsvinden naar de geestvermogens van mijn cliënt. Indien uw college toch besluit vandaag de inhoudelijke behandeling van de zaak doorgang te laten vinden ben ik van mening dat een korte vrijheidsstraf gevolgd door eventueel verplicht reclasseringscontact en ambulante behandeling op zijn plaats is. Ik kom hiertoe mede gezien de omstandigheid dat alle gedragsdeskundigen, hoewel soms twijfelend, een behandeladvies doen en wat dat aangaat de behandelmogelijkheden niet zijn uitgeput. Cliënt heeft reeds eerder aangegeven bereid te zijn zich onder reclasseringstoezicht te stellen maar dan in [plaats] of [plaats] (waar zijn vader woont) en uit [plaats] te vertrekken omdat hij beseft dat dit in zijn bestwil is.
(...)
5.1 Alles overziend lijkt het me noodzakelijk nieuw psychiatrisch onderzoek te doen indien uw college van oordeel is dat de maatregel van TBS op zijn plaats is. Dit onderzoek dient vooral gericht te zijn op de door Takkenkamp en Pauw gestelde diagnose psychopathie en de behandelbaarheid van mijn cliënt indien deze diagnose wordt bevestigd. Ik heb hiertoe overleg gehad met zowel een psycholoog in de persoon van dhr. Yorks en een forensisch psychiater in de persoon van dhr. Kemperman. Beiden gaven aan voor een gedegen onderzoek 4 à 6 weken nodig te hebben. Ik wil dan ook vragen om aanhouding van de inhoudelijke behandeling van de zaak teneinde nader psychiatrisch onderzoek naar de geestvermogens van mijn cliënt te kunnen doen.
(...)."
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 23 november 2006 houdt onder meer in:
"Vervolgens pleit de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota, die aan dit procesverbaal is gehecht. De inhoud daarvan moet geacht worden hier te zijn ingevoegd. In aanvulling daarop heeft de raadsman het navolgende - zakelijk weergegeven - opgemerkt:
Het verzoek zoals ik dat onder 1.4 heb geformuleerd geldt voor het geval u overweegt de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen. (...)
De advocaat-generaal deelt mee te willen reageren op het door de raadsman van verdachte gedane verzoek tot aanhouding.
De voorzitter geeft aan dat het hof het verzoek van de raadsman thans niet heeft aangemerkt als een verzoek tot aanhouding.
De advocaat-generaal ziet gelet daarop af van het geven van een reactie op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd.
Aan verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het hof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 7 december 2006 te 13.30 uur."
2.4. Bij tussenarrest van 7 december 2006 heeft het Hof het onderzoek geschorst teneinde B.T. Takkenkamp, psychiater, en J.P. Pauw, klinisch psycholoog, als getuige-deskundigen op een nadere zitting te horen omdat het zich onvoldoende ingelicht achtte ten aanzien van de bij de verdachte vastgestelde persoonlijkheidsstoornis, het recidivegevaar en de behandelbaarheid van de verdachte. Dat verhoor heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van het Hof van 19 juni 2007.
2.5. De hiervoor weergegeven procesgang kenmerkt zich door het volgende. Het ter terechtzitting van 23 november 2006 door de raadsman gedane verzoek strekte ertoe - voor het geval het Hof zou overwegen de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen - een nieuw psychiatrisch onderzoek te doen verrichten naar de gestelde diagnose (psychopatie) en de behandelbaarheid van de verdachte. Het Hof heeft op die terechtzitting geoordeeld dat het dat verzoek "thans" niet als een verzoek tot aanhouding opvatte. Niet blijkt dat de raadsman zich tegen dat oordeel heeft verzet dan wel heeft aangevoerd dat hij niettemin persisteerde bij het verzoek. Vervolgens heeft het Hof bij tussenarrest van 7 december 2006 bepaald dat de deskundigen Takkenkamp en Pauw dienden te worden gehoord, onder meer omtrent de bij de verdachte vastgestelde persoonlijkheids-stoornis en de behandelbaarheid van de verdachte. Dat verhoor - dat dus dezelfde onderzoekthema's betrof als die welke de raadsman aan zijn verzoek ten grondslag had gelegd - heeft, in aanwezigheid van de verdachte en diens raadsman plaatsgevonden ter terechtzitting van 19 juni 2007. Op die terechtzitting heeft de Advocaat-Generaal - onder meer - oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging gevorderd. De raadsman heeft vervolgens gepleit overeenkomstig zijn pleitnotities, die aan het slot inhouden:
"Alles overziend meen ik dat de opgelegde maatregel van tbs niet proportioneel is. Er zijn andere mogelijkheden die dienen te worden uitgeprobeerd. Bovendien is van tbs geen therapeutisch effect te verwachten. Tbs doet de rechten van mijn cliënt ernstig tekort. Ik wil u dan ook vragen de rechtbank niet te volgen en te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf met eventueel een voorwaardelijk deel eventueel in combinatie met de verplichting tot langdurig reclasseringscontact."
Niet blijkt dat de raadsman op de laatstgenoemde terechtzitting het in het middel bedoelde verzoek heeft herhaald dan wel op enige wijze is teruggekomen op het ter terechtzitting van 23 november 2006 door het Hof gegeven oordeel dat het het toen gedane verzoek niet als een verzoek tot aanhouding opvatte.
2.6. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat van een verzoek tot aanhouding waarop een uitdrukkelijke beslissing was vereist, geen sprake was. Dat oordeel is, gelet op het hiervoor weergegeven verloop van de procesgang, niet onbegrijpelijk. Het middel mist dus feitelijke grondslag, zodat het niet tot cassatie kan leiden.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de last tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege in strijd met art. 5, eerste lid onder e, EVRM is gegeven nu deze als een willekeurige vrijheidsbeneming moet worden beschouwd aangezien een advies van een (medisch) deskundige en/of specialist strekkende tot een dergelijke opname ontbreekt.
3.2. Het middel faalt (vgl. HR 20 januari 2009, LJN BF3162).
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 15 maanden.
6. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 14 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 januari 2009.
Mr. Thomassen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.