ECLI:NL:HR:2009:BF7316
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over zelfstandigenaftrek en gebruikelijkheidscriterium in belastingrecht
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, die samen met haar echtgenoot een huisartsenpraktijk dreef in de rechtsvorm van een openbare maatschap. Voor het jaar 2003 werd haar een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. De Rechtbank te Haarlem verklaarde het beroep ongegrond, en het Hof bevestigde deze uitspraak. Belanghebbende stelde dat zij recht had op zelfstandigenaftrek, maar voldeed niet aan het urencriterium zoals vastgelegd in artikel 3.6 van de Wet IB 2001. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever een gebruikelijkheidscriterium heeft ingevoerd om te voorkomen dat belastingfaciliteiten op ongepaste wijze worden benut. Dit criterium houdt in dat als de aard van de werkzaamheden niet in lijn is met de hoedanigheid van ondernemer, de belastingfaciliteiten niet van toepassing zijn. De Hoge Raad concludeerde dat het gebruikelijkheidscriterium niet discriminerend is, ook al zijn er in de praktijk meer vrouwen dan mannen die hierdoor worden uitgesloten van de zelfstandigenaftrek. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en bevestigde de eerdere uitspraken van de Rechtbank en het Hof.