3.2. De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Ter terechtzitting gevoerd verweer
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn vervolging dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd -kort gezegd- dat het openbaar ministerie verdachte heeft gehoord in het kader van een mogelijk overeen te komen deal, terwijl het openbaar ministerie te voren wist dat de door verdachte gevraagde tegenprestatie niet tot een deal zou kunnen leiden. Bovendien was verdachte niet althans slecht ingelicht over de mogelijkheden van een deal.
Daarnaast heeft het openbaar ministerie de in het kader van die eventuele deal afgelegde verklaringen van verdachte, in strijd met de 'Tijdelijke aanwijzing toezeggingen aan getuigen in de strafzaken', aan het dossier toegevoegd, terwijl er geen deal tot stand was gekomen en dit bovendien zonder toestemming van verdachte plaatsvond. Voorts heeft de behandelend officier van justitie het verloop van de onderhandelingen niet vastgelegd. Het openbaar ministerie heeft, door aldus de voorschriften van voormelde Tijdelijke aanwijzing met voeten te treden, doelbewust op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de rechten van verdachte.
Subsidiair heeft de raadsman, op dezelfde gronden, uitsluiting van het bewijs van genoemde verklaringen bepleit, alsmede van de verklaringen van verdachte die daaruit zijn voortgevloeid. Meer subsidiair dient het aangevoerde te leiden tot strafvermindering, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt - kort gezegd - dat verdachte op 30 november 2004, in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsvouw, en op 6 december 2004 is gehoord in het kader van een mogelijk te sluiten deal als bedoeld in de 'Tijdelijke aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken'. Uiteindelijk is tussen de verdachte en het openbaar ministerie geen deal tot stand gekomen en is de videoband met de opnamen van de door verdachte afgelegde verklaringen in eerste instantie in een kluis opgeborgen, waarna deze vervolgens als de zogeheten kluisverklaringen door het leven zijn gegaan. Vervolgens zijn deze kluisverklaringen toegevoegd aan het dossier, hetgeen geschiedde op initiatief van verdachte, naar de behandelend officier van justitie als getuige ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard.
Nu vastgesteld kan worden dat verdachte zelf heeft bewerkstelligd dat de kluisverklaringen aan het dossier zijn toegevoegd, en de stukken van het geding geen enkele aanwijzing bevatten dat hij daartoe onder druk zou zijn gezet of anderszins niet op vrijwillige basis zou hebben gehandeld, valt niet in te zien -en daaromtrent is ook niets aangevoerd- in welk rechtens te respecteren belang verdachte is getroffen door de voeging van die verklaringen aan het dossier. De omstandigheid dat verdachte achteraf zijn beslissing betreurt, kan in ieder geval niet als zo'n belang worden aangemerkt. Aan het voorgaande kan niet afdoen dat verdachtes voormalige raadsvrouw geen toestemming zou hebben gegeven voor voeging aan het dossier van de kluisverklaringen -hetgeen geen conditio sine qua non is voor de rechtmatigheid van die voeging-, evenmin als het feit dat de behandelend officier van justitie de 'onderhandelingen' niet schriftelijk heeft vastgelegd.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort heeft gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak, noch dat de kluisverklaringen -die het hof wegens de verregaande mate van onbruikbaarheid daarvan niet tot het bewijs zal bezigen- op onrechtmatige wijze zijn verkregen c.q. aan het dossier zijn toegevoegd. De door verdachte nadien afgelegde verklaringen kunnen niet geacht worden het rechtstreeks gevolg te zijn van enig onrechtmatig optreden van de kant van justitie.
Evenmin ziet het hof aanleiding in het vorenoverwogene tot strafvermindering over te gaan."