2.2.3. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft de verdediging een uitgebreid verweer gevoerd dat in een aantal onderdelen uit te splitsen is.
(...)
Het openbaar ministerie wordt derhalve ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging.
Aan het vorenstaande wordt reeds thans toegevoegd dat ook bewijsuitsluiting geen passende reactie zou opleveren, nu het hof geen verklaring van verdachte afgelegd in de periode tussen 18 februari 2005 en 20 februari 2005 voor het bewijs gebruikt."
(...)
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
I. De raadsman heeft ten aanzien van het bij parketnummer 03/703086-05 onder 1. ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet bewezen is dat verdachte zich bewust was van de valsheid van de door hem aan de Rabobank te Born ter verzilvering aangeboden cheque ten bedrage van EUR 183.000,-.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft op 27 oktober 2006 tegenover de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Maastricht ter zake verklaard dat het klopt dat hij begin augustus 2002 een cheque heeft afgegeven bij de Rabobank te Born, echter niet wetende dat die cheque vervalst was. Deze cheque kreeg hij via [betrokkene 2] en was volgens verdachte uitgeschreven door [betrokkene 1], die door [betrokkene 2] bij hem als klant was aangebracht.
Het hof acht deze verklaring ongeloofwaardig.
Vast staat dat de cheque in kwestie valselijk op naam is gesteld van verdachte, hetgeen noodzakelijkerwijs hetzij door verdachte zelf hetzij door een derde is geschied.
Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is het daadwerkelijke bestaan van [betrokkene 1] niet gebleken, doch is wel naar voren gekomen dat verdachte zich ook, naast het gebruik van enkele andere valse identiteiten zoals [...], valselijk heeft uitgegeven voor [betrokkene 1] en zich daarbij bediende van een op die naam gesteld Belgisch paspoort ten name van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] en wonende te [0000 plaats], [a-straat 1], welk paspoort was voorzien van een foto waarop de contouren van verdachte zijn te ontwaren zoals deze door het hof zijn waargenomen op andere ter zitting aan verdachte getoonde foto's.
Hiervan vindt het hof bevestiging in de verklaring van de getuige [betrokkene 2], vastgelegd in het proces-verbaal van het kernkorps Limburg-Noord, Interregionaal Bureau geld- en waardeverkeer Zuid-Nederland nr. 2002138581/22-11-2006, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie, d.d. 22 november 2006 - kort weergeven - ter zake inhoudende dat hij nooit klanten heeft aangedragen bij verdachte, dat de naam [betrokkene 1] hem niets zegt en dat verdachte van hem nooit een cheque heeft gekregen.
Het hof neemt hierbij bovendien in aanmerking dat verdachte, hoewel hiertoe in de gelegenheid gesteld, heeft nagelaten om zijn stelling met betrekking tot de herkomst van het geld en het bestaan van meergenoemde [betrokkene 1] aannemelijk te maken.
Gelet op het vorenstaande gaat het hof er van uit dat de hiervoor bedoelde "[betrokkene 1]" als zodanig niet bestaat maar een alias van verdachte is.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat verdachte wist dat de door hem gebruikte cheque vals was."