ECLI:NL:HR:2009:BG6558

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11629
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schending van de redelijke termijn en bewijsmiddelen in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een klacht over een bewijsmiddel dat zich niet meer bij de stukken bevond en een schending van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het bewijsmiddel, een proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris, ten tijde van het wijzen van het arrest nog wel bij de stukken aanwezig was, maar later niet meer. Dit leidde tot de conclusie dat het middel feitelijke grondslag mist. Wat betreft de redelijke termijn oordeelde de Hoge Raad dat de vertraging die is opgetreden voor rekening van het Openbaar Ministerie komt, omdat de verstekmededeling niet tijdig aan de verdachte was betekend. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, deze is verminderd tot acht maanden. De zaak is behandeld door de vice-president en twee raadsheren, waarbij de advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De verdediging heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie van de advocaat-generaal, en de Hoge Raad heeft inlichtingen ingewonnen op basis van artikel 83 RO. De uitspraak is uiteindelijk gedaan na meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep, wat ook heeft bijgedragen aan de schending van de redelijke termijn.

Uitspraak

7 april 2009
Strafkamer
nr. S 07/11629
RC
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 november 2004, nummer 23/000884-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.2. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.3. De raadslieden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.
1.4. De Hoge Raad heeft op de voet van art. 83 RO inlichtingen ingewonnen. Bij tussenarrest van 10 maart 2009 heeft de Hoge Raad de verdediging in de gelegenheid gesteld van de in dat arrest genoemde stukken kennis te nemen en zich daarover schriftelijk uit te laten. Mr. B.P. de Boer, voornoemd, heeft hierop bij brief van 19 maart 2009 gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de bestreden uitspraak aan nietigheid lijdt omdat de bewezenverklaring steunt op een zich niet meer bij de stukken bevindend proces-verbaal van verhoor door de Rechter-Commissaris, zodat de bestreden uitspraak in cassatie niet volledig dan wel voldoende kan worden getoetst.
2.2. De aanvulling op het verkorte arrest houdt het volgende in:
"De bewijsmiddelen
(...)
7. Een proces-verbaal van 23 juni 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Nadat ik met [verdachte] in het internetcafé was geweest, ben ik met [verdachte] naar Amsterdam Noord gereden omdat ik de rode BMW van [betrokkene 1] daar achter moest laten. Ik had [betrokkene 1] eerder die dag op die plaats in Amsterdam Noord afgezet.
(...)
Nadere overwegingen
(1.) Het hof heeft geconstateerd dat het in bewijsmiddel 7 genoemde stuk zich thans niet meer bij de stukken van het dossier bevindt. Ten tijde van het wijzen van het arrest heeft het hof geconstateerd dat het in bewijsmiddel 7 genoemde proces-verbaal zich bij de stukken van het dossier van de verdachte bevond. De tekst hiervan luidde zoals in de aanvulling vonnis van de rechtbank en hierboven weergegeven."
2.3. De Hoge Raad heeft op de voet van art. 83 RO inlichtingen ingewonnen, hetgeen heeft geleid tot toezending van zowel het origineel als een gewaarmerkt afschrift van het in het middel bedoelde proces-verbaal, afkomstig uit de strafdossiers van de mededaders.
2.4. Het middel mist derhalve feitelijke grondslag, zodat het niet tot cassatie kan leiden.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst in de eerste plaats de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden tussen de bestreden uitspraak en het tijdstip waarop deze uitspraak aan de verdachte in persoon is betekend.
3.2.1. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
(i) het bestreden, bij verstek gewezen, arrest dateert van 25 november 2004;
(ii) op 8 november 2006 is aan de verdachte in persoon mededeling gedaan van de bestreden uitspraak;
(iii) de verdachte heeft vanaf 28 januari 2005 tot aan de betekening van de mededeling uitspraak onafgebroken ingeschreven gestaan op het adres [a-straat 1] te [plaats].
3.2.2. Nu niet blijkt dat de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak aan de verdachte in persoon, dan wel op de voet van art. 588, tweede en derde lid, Sv, is uitgereikt, komt de vertraging die is opgetreden tussen 25 november 2005 en 8 november 2006 voor rekening van het Openbaar Ministerie, zodat in zoverre de redelijke termijn is overschreden.
3.3. Het middel behelst in de tweede plaats de klacht dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De klacht is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
3.4. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van tien maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze acht maanden
beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 7 april 2009.
10 maart 2009
Strafkamer
nr. 07/11629
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 november 2004, nummer 23/000884-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadslieden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de bestreden uitspraak aan nietigheid lijdt omdat de bewezenverklaring steunt op een proces-verbaal van verhoor door de Rechter-Commissaris dat zich niet meer bij de stukken bevindt, zodat de bestreden uitspraak in cassatie niet volledig dan wel voldoende kan worden getoetst.
2.2. De aanvulling op het verkorte arrest houdt het volgende in:
"De bewijsmiddelen
(...)
7. Een proces-verbaal van 23 juni 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Nadat ik met [verdachte] in het internetcafé was geweest, ben ik met [verdachte] naar Amsterdam Noord gereden omdat ik de rode BMW van [betrokkene 1] daar achter moest laten. Ik had [betrokkene 1] eerder die dag op die plaats in Amsterdam Noord afgezet.
(...)
Nadere overwegingen
(1.) Het hof heeft geconstateerd dat het in bewijsmiddel 7 genoemde stuk zich thans niet meer bij de stukken van het dossier bevindt. Ten tijde van het wijzen van het arrest heeft het hof geconstateerd dat het in bewijsmiddel 7 genoemde proces-verbaal zich bij de stukken van het dossier van de verdachte bevond. De tekst hiervan luidde zoals in de aanvulling vonnis van de rechtbank en hierboven weergegeven."
2.3. Naar aanleiding van het middel heeft de Hoge Raad op de voet van art. 83 RO inlichtingen ingewonnen. Dit heeft geleid tot toezending van zowel het origineel als een gewaarmerkt afschrift van het in het middel bedoelde proces-verbaal, afkomstig uit de strafdossiers van de mededaders. De verdediging behoort in de gelegenheid te worden gesteld hiervan kennis te nemen en zich daarover - binnen twee weken na de uitspraak van dit tussenarrest - schriftelijk uit te laten voordat op het cassatieberoep wordt beslist. Met het oog daarop zal de griffier een fotokopie van bedoeld proces-verbaal toezenden aan mr. De Boer, voornoemd.
3. Beslissing
De Hoge Raad houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 maart 2009.