ECLI:NL:HR:2009:BG6581
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een persoon aan de Republiek Kroatië en de toetsing van het Kroatische strafvonnis
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een persoon aan de Republiek Kroatië op basis van een verzoek tot uitlevering ter fine van strafvervolging. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch, die op 27 februari 2008 een verzoek tot uitlevering heeft afgewezen. De opgeëiste persoon, geboren in 1978, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank had geoordeeld dat het Kroatische strafvonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar was en dat het uitleveringsverzoek niet kon worden afgewezen op basis van een verjaringstermijn, aangezien het vonnis op 2 januari 2003 onherroepelijk was geworden.
De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van de rechtbank over de vatbaarheid van het Kroatische vonnis voor tenuitvoerlegging niet op zijn juistheid, maar slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van de rechtbank begrijpelijk is, gezien de omstandigheden van de zaak. De enkele stelling dat er een verzoek tot herbehandeling van de zaak bij de Kroatische autoriteiten is ingediend, leidt niet tot de conclusie dat het vonnis niet meer ten uitvoer gelegd kan worden.
Daarnaast wordt in de zaak het verweer besproken dat de uitlevering zou moeten worden geweigerd op basis van artikel 40, derde lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). De rechtbank heeft geoordeeld dat dit artikel niet relevant is voor de beoordeling van de uitlevering, en de Hoge Raad bevestigt dit oordeel. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en bevestigt de beslissing van de rechtbank.