ECLI:NL:HR:2009:BG7993

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10549
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rolbeschikking en verlening akte niet-dienen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een kort geding tussen verzoeker en verweerster. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter te Zutphen, waarin hem werd opgedragen medewerking te verlenen aan de uitvoering van twee beschikkingen van het gerechtshof te Arnhem. Deze beschikkingen betroffen onder andere de echtscheiding en de verdeling van gemeenschappelijke goederen. De voorzieningenrechter had verzoeker onder meer bevolen een verklaring te ondertekenen en deze binnen vijf werkdagen te verzenden, met een dwangsom van € 1.000,-- per dag bij niet-nakoming. Verzoeker had tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, maar het gerechtshof had op 5 juni 2007 besloten dat verzoeker geen grieven diende in te dienen, wat leidde tot een incidenteel arrest. Verzoeker heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest en de daaropvolgende mondelinge beslissing van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de klachten van verzoeker niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet relevant waren voor de rechtsontwikkeling of rechtseenheid. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

20 februari 2009
Eerste Kamer
07/10549
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. C.J.J.C. van Nispen, thans mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerster] heeft bij exploot van 11 september 2006 [verzoeker] in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter te Zutphen en gevorderd, kort gezegd, een gebod tot het verlenen van medewerking door [verzoeker] aan de veroordelingen die zijn vervat in twee beschikkingen van het gerechtshof te Arnhem waarbij onder andere de echtscheiding tussen beide partijen is uitgesproken en is bepaald op welke wijze de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen dient plaats te vinden.
[Verzoeker] heeft de vordering bestreden.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 9 november 2006, uitvoerbaar bij voorraad, [verzoeker] geboden:
a. de aan het vonnis gehechte verklaring, welke in tweevoud dient te worden betekend, te ondertekenen binnen vijf werkdagen na betekening daarvan aan hem;
b. één ondertekend exemplaar van de verklaring per aangetekende post aan het adres van [verweerster] te zenden, eveneens binnen vijf dagen na de onder a genoemde betekening, onder verbeurte van een dwangsom aan [verweerster] van € 1.000,-- voor iedere dag dat hij met de geboden in gebreke blijft nadat vijf werkdagen na betekening zijn verstreken zonder dat [verzoeker] bewijs van verzending kan overleggen;
c. zich te onthouden van enige communicatie tussen hemzelf en de trustee met het doel of effect de onder a. genoemde verklaring te ontkrachten onder verbeurte van een dwangsom aan [verweerster] van € 1.000,-- voor iedere schending van het vermelde verbod.
De voorzieningenrechter heeft voorts het maximum van de door [verzoeker] te verbeuren dwangsommen bepaald op een bedrag van € 100.000,-- en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Op de rolzitting van het hof van 5 juni 2007 is op verzoek van [verweerster] bij als incidenteel arrest aan te merken beslissing aan haar akte verleend van het niet dienen van grieven door [verzoeker]. Daarbij is de zaak verwezen naar de rolzitting van het hof van 19 juni 2007 voor het fourneren van de stukken door partijen. Kort na 19 juni 2007 heeft het hof voorts een mondelinge beslissing gegeven om niet terug te komen op de bij het incidentele arrest gegeven beslissing. Bij arrest van 3 juli 2007 heeft het hof bepaald dat zowel van het incidentele arrest van 5 juni 2007 als van deze mondelinge beslissing tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Het arrest van 3 juli 2007 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het incidentele arrest van 5 juni 2007 en de kort na 19 juni 2007 mondeling gegeven beslissing en het incidentele arrest van 3 juli 2007 heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [verzoeker] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 februari 2009.