ECLI:NL:HR:2009:BG8795

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/194HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.H. Beukenhorst
  • E.J. Numann
  • A. Hammerstein
  • J.C. van Oven
  • W.D.H. Asser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanspraak op commissie voor inkomende facultatieve herverzekeringen en de rol van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiseres] en Avéro Schadeverzekeringen N.V. over de aanspraak van [eiseres] op een commissie voor inkomende facultatieve herverzekeringen. [Eiseres] heeft Avéro gedagvaard voor de rechtbank te Leeuwarden en vorderde een betaling van ƒ 384.990,-- plus schadevergoeding. Avéro heeft de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd dat [eiseres] geen aanspraak kan maken op een hogere commissie dan 2%. De rechtbank heeft in 2005 geoordeeld dat [eiseres] geen recht heeft op een hogere commissie dan 2,5%. Hierop heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden, dat in 2007 het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk heeft vernietigd en [eiseres] heeft veroordeeld tot betaling van € 97.319,70 aan Avéro.

Tegen dit arrest heeft [eiseres] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat de bewijslast voor de door Avéro betwiste afspraak op [eiseres] rust. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens is Avéro veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiseres] zijn begroot op € 452,03 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 20 februari 2009.

Uitspraak

20 februari 2009
Eerste Kamer
Nr. C07/194HR
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V. (voorheen Avéro Schadeverzekeringen N.V.),
gevestigd te Leeuwarden,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Avéro.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiseres] heeft bij exploot van 10 november 1999 Avéro gedagvaard voor de rechtbank te Leeuwarden en gevorderd, kort gezegd, Avéro te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van ƒ 384.990,-- alsmede een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, met rente en kosten.
Avéro heeft de vorderingen bestreden en in reconventie, voorzover thans nog van belang, gevorderd voor recht te verklaren dat [eiseres] jegens haar geen aanspraak kan maken op een hogere commissie voor "inkomende herverzekeringen" dan 2%, althans een percentage lager dan 10%.
[Eiseres] heeft de vordering in reconventie bestreden.
De rechtbank heeft, na een deskundigenonderzoek te hebben bevolen, bij eindvonnis van 9 maart 2005 (in reconventie) [eiseres] veroordeeld tot betaling van € 98.238,43 aan Avéro en voor recht verklaard dat [eiseres] jegens Avéro geen aanspraak heeft op een hogere commissie voor inkomende facultatieve herverzekeringen dan 2,5%.
Tegen de vonnissen van de rechtbank heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 28 februari 2007 heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank van 9 maart 2005 vernietigd, voorzover [eiseres] in reconventie is veroordeeld tot betaling van € 98.238,43 en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [eiseres] veroordeeld aan Avéro een bedrag van € 97.319,70 te betalen. Het hof heeft het bestreden eindvonnis voor het overige bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Avéro heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat en voor Avéro door mr. T. Riyazi, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) Eind 1991 of medio 1992 heeft Vezeno Schadeverzekeringen N.V. (Vezeno), waarvan [betrokkene 1] statutair directeur was, aan [eiseres], die zich bezighoudt met de makelaardij in verzekeringen, op de voet van de Wet Assurantiebemiddelingsbedrijf een volmacht verleend.
(ii) Avéro is op 1 juli 1994 - ten gevolge van een fusie - in de rechten getreden van Vezeno.
(iii) Gedurende de periode van de volmacht bestond tussen partijen een rekening-courantverhouding.
(iv) De arbeidsovereenkomst tussen Avéro en [betrokkene 1] is in oktober 1995 geëindigd, nadat bij Avéro de overtuiging was ontstaan dat [betrokkene 1] zich schuldig had gemaakt aan frauduleus handelen.
(v) Avéro heeft de aan [eiseres] verleende volmacht op 1 november 1995 met onmiddellijke ingang ingetrokken omdat [eiseres] daarvan gebruik zou hebben gemaakt op een wijze die strijdig is met het beleid van Avéro en omdat [eiseres] betrokken zou zijn geweest bij het frauduleuze handelen van [betrokkene 1].
3.2 Avéro heeft aan haar vordering tot verklaring voor recht dat [eiseres], kort gezegd, geen aanspraak kan maken op een commissie hoger dan 2%, ten grondslag gelegd dat de over de jaren 1992 tot en met 1995 aan [eiseres] betaalde commissie voor herverzekeringen van 10% exorbitant hoog is, want naar schatting het vijfvoudige van de destijds gangbare commissie. Nadat de rechtbank deskundigenbericht had ingewonnen met betrekking tot de destijds gebruikelijke commissie, heeft zij geoordeeld dat het verschil tussen de volgens de deskundigen gebruikelijke commissie van 2,5% en de volgens [eiseres] overeengekomen commissie van 10% zo groot is dat [eiseres] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep meer toekomt op de door haar gestelde afspraak (rov. 25). De rechtbank heeft daarom in het midden gelaten welke commissie partijen zijn overeengekomen, en voor recht verklaard dat [eiseres] jegens Avéro geen aanspraak heeft op een hogere commissie voor inkomende facultatieve herverzekeringen dan 2,5% (rov. 26).
Het hof heeft, samengevat, geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat in de onderhavige periode een commissiepercentage van 2,5 gebruikelijk was, onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat [eiseres] in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door Avéro aan de gestelde afspraak te houden. Het hof achtte hetgeen Avéro overigens stelde onvoldoende onderbouwd om haar beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en op misbruik van omstandigheden te kunnen dragen, en verwierp dit beroep daarom (rov. 26). Vervolgens oordeelde het hof in rov. 27 als volgt:
"Het hof is dan ook van oordeel dat indien de door [eiseres] gestelde afspraak met [betrokkene 1] (Vezeno) komt vast te staan, Avéro daaraan is gebonden. De bewijslast ter zake van deze, door Avéro betwiste afspraak rust op [eiseres]. Nu [eiseres] echter op dit punt in hoger beroep geen bewijs aanbiedt, kan zij geen rechten doen gelden op grond van de door haar gestelde overeenkomst. De door Avéro gevraagde verklaring voor recht is derhalve toewijsbaar in zoverre als deze door de rechtbank is toegewezen."
3.3 Hiertegen keert zich terecht het middel met onder meer de in de onderdelen 2 en 4 uitgewerkte klacht dat het hof aldus zijn oordeel met betrekking tot de bewijslastverdeling ontoereikend heeft gemotiveerd. [Eiseres] heeft gesteld dat het hier gaat om commissies die over een langjarige periode door Avéro aan [eiseres] verschuldigd geworden zijn, en die in de tussen partijen aangehouden rekening-courant zonder protest van Avéro zijn verwerkt en daarmee aan [eiseres] betaald. Waar het hier voorts gaat om een door Avéro gevorderde verklaring voor recht, die, indien toegewezen, kan leiden tot een verplichting tot terugbetaling van de aldus volgens [eiseres] in rekening-courant verrekende commissiebedragen, kon het hof niet zonder meer oordelen dat de bewijslast "ter zake van deze, door Avéro betwiste afspraak" op [eiseres] rust. Met name behoefde dit oordeel nadere motivering in het licht van de omstandigheid dat Avéro, naar in haar eigen stellingen ligt besloten, jarenlang zonder protest exorbitant hoge commissies aan [eiseres] heeft voldaan. De overige onderdelen van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 28 februari 2007;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Avéro in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 452,03 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 februari 2009.