ECLI:NL:HR:2009:BG8959
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Beslag op geldbedragen en de toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, waarbij beslag is gelegd op geldbedragen van klager. De Hoge Raad behandelt de vraag of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vordert. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Openbaar Ministerie onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de in beslag genomen geldbedragen verband hielden met een strafbaar feit, en dat het beslag niet langer nodig was voor de belangen van de strafvordering. Klager had verklaard dat de geldbedragen afkomstig waren uit legale bronnen in Nigeria en bedoeld waren voor de aanschaf van een vrachtauto. De rechtbank verklaarde het klaagschrift van klager ongegrond, omdat het niet redelijk en maatschappelijk verantwoord zou zijn om de gelden aan klager terug te geven, gezien zijn verklaring dat de bedragen toebehoren aan zijn broer of het familiebedrijf van zijn vader.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft toegepast door te concluderen dat klager niet als rechthebbende op de geldbedragen kan worden aangemerkt. De Hoge Raad benadrukt dat de rechtbank in haar beoordeling had moeten vaststellen of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde, en dat dit niet langer het geval was. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke uitspraak over de toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering en de rechten van klagers in beslagzaken.