ECLI:NL:HR:2009:BG9151

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10153 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbeslagneming van voorwerpen en het belang van strafvordering

In deze zaak gaat het om de inbeslagneming van een auto van de klager, die in cassatie is gegaan tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam. De Rechtbank had op 29 mei 2007 geoordeeld dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen auto, omdat niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later zou besluiten tot verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. De klager, bijgestaan door zijn raadsman, stelde dat hij de auto dringend nodig had voor werk en privé en dat er geen verband was tussen de auto en de ten laste gelegde feiten. De raadsman voerde aan dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de rechter een verbeurdverklaring zou uitspreken.

De Hoge Raad heeft de beschikking van de Rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter het wederrechtelijk voordeel zal ontnemen. Ook was het oordeel van de Rechtbank dat niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter het inbeslaggenomen goed verbeurd zou verklaren, niet begrijpelijk zonder nadere motivering. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van het belang van strafvordering zorgvuldig moet gebeuren en dat de noodzaak van teruggave van inbeslaggenomen goederen ook moet worden meegewogen.

Deze uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dat de voorwaarden voor inbeslagneming van voorwerpen regelt. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en benadrukte het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de klager en het openbaar ministerie.

Uitspraak

10 maart 2009
Strafkamer
Nr. 07/10153 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 29 mei 2007, nummer RK 07/339, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. S.M. Krans, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het beklag.
2.2. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt het volgende in:
"De raadsman van klager verklaart, zakelijk weergegeven:
Cliënt heeft zijn auto nodig voor werk en privé. Bovendien meen ik dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, een verbeurdverklaring zal uitspreken. De inbeslaggenomen auto heeft geen enkel verband met de ten laste gelegde feiten en aan de wijze waarop cliënt de auto heeft verworven mankeert niets. Mocht de officier van justitie voornemens zijn een ontnemingsvordering in te dienen, dan is cliënt bereid een andere borg aan te bieden. Maar de auto heeft hij dringend nodig. Het persoonlijk belang van klager dient zwaarder te wegen dan het algemeen belang van strafvordering.
De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik verzet mij tegen teruggave van de auto aan klager. Het Openbaar Ministerie is voornemens klager te vervolgen ten aanzien van overtreding van de Opiumwet. Te zijner tijd zal in de strafzaak tegen klager de verbeurdverklaring worden geëist of een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden ingediend. In dit stadium van het onderzoek weegt het onderzoeksbelang zwaarder dan het persoonlijk belang van klager bij opheffing van het beslag. Het klaagschrift dient derhalve ongegrond te worden verklaard."
2.3. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"De raadsman van klager heeft in raadkamer onder meer aangevoerd dat het strafvorderlijk belang zich niet tegen teruggave verzet.
(...)
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van art. 94 Sv. kunnen voorwerpen in beslag worden genomen met het oog op de waarheidsvinding of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aan te tonen, dan wel omdat zij in aanmerking komen voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. Uit de stukken en de behandeling in raadkamer blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomen goed verbeurd zal verklaren of het wederrechtelijk verkregen voordeel zal ontnemen.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard."
2.4. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat onder de klager enkel op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde personenauto.
Ingevolge het eerste lid van art. 94 Sv zijn vatbaar voor inbeslagneming voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in art. 36e van het Wetboek van Strafrecht, "aan te tonen", terwijl ingevolge het tweede lid van die bepaling voorts vatbaar zijn voor inbeslagneming "alle voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen". Inbeslagneming van voorwerpen tot bewaring van het recht tot verhaal is geregeld in het hier niet toepasselijke art. 94a Sv.
Ten aanzien van het onderhavige beklag diende de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd (vgl. HR 25 september 2001, LJN AD5966, NJ 2002, 109). Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen.
2.5. Voor zover de Rechtbank heeft geoordeeld dat het door het hier toepasselijke art. 94 Sv gediende belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, "het wederrechtelijk voordeel zal ontnemen", heeft zij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
2.6. Voor zover de Rechtbank onder verwijzing naar "de stukken en de behandeling in raadkamer" heeft geoordeeld dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomen goed verbeurd zal verklaren, is haar oordeel, mede gelet op hetgeen de raadsman van de klager over de mogelijkheid van verbeurdverklaring van de auto heeft aangevoerd, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.7. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2009.