ECLI:NL:HR:2009:BG9151
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Inbeslagneming van voorwerpen en het belang van strafvordering
In deze zaak gaat het om de inbeslagneming van een auto van de klager, die in cassatie is gegaan tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam. De Rechtbank had op 29 mei 2007 geoordeeld dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen auto, omdat niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later zou besluiten tot verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. De klager, bijgestaan door zijn raadsman, stelde dat hij de auto dringend nodig had voor werk en privé en dat er geen verband was tussen de auto en de ten laste gelegde feiten. De raadsman voerde aan dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de rechter een verbeurdverklaring zou uitspreken.
De Hoge Raad heeft de beschikking van de Rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter het wederrechtelijk voordeel zal ontnemen. Ook was het oordeel van de Rechtbank dat niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter het inbeslaggenomen goed verbeurd zou verklaren, niet begrijpelijk zonder nadere motivering. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van het belang van strafvordering zorgvuldig moet gebeuren en dat de noodzaak van teruggave van inbeslaggenomen goederen ook moet worden meegewogen.
Deze uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dat de voorwaarden voor inbeslagneming van voorwerpen regelt. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en benadrukte het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de klager en het openbaar ministerie.