ECLI:NL:HR:2009:BG9155

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10235
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging tot diefstal met braak en begin van uitvoering

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarin de verdachte werd beschuldigd van poging tot diefstal met braak. De feiten dateren van 13 maart 2006, toen de verdachte samen met anderen een winkel in Millingen aan de Rijn wilde beroven. De verdachte en zijn mededaders waren met een auto naar de winkel gereden en hadden zich voorbereid om in te breken. Echter, op het moment dat zij hun plan wilden uitvoeren, werden zij afgeschrikt door een licht dat in een nabijgelegen woning aanging, waarna zij snel wegredden. Het Hof had geoordeeld dat er sprake was van een begin van uitvoering van de diefstal, wat de verdachte betwistte in zijn cassatieberoep.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. De gedragingen van de verdachte waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak echter wel voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, omdat de redelijke termijn van art. 6, eerste lid, EVRM was overschreden. De gevangenisstraf werd verminderd tot drie maanden en drie weken. De Hoge Raad verwierp de overige middelen van cassatie, waardoor de uitspraak van het Hof in stand bleef, met uitzondering van de strafmaat.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 3 maart 2009.

Uitspraak

3 maart 2009
Strafkamer
nr. 07/10235
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 december 2006, nummer 21/002623-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.H.W.M. Roelofs, advocaat te Nijmegen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel is gericht tegen het oordeel van het Hof dat er wat betreft feit 2 een begin van uitvoering was van diefstal met braak.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij omstreeks 13 maart 2006 te Millingen aan de Rijn, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkel ([A], gevestigd aan de [a-straat 1]) weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [A]/[...], en zich daarbij de toegang tot die plaats des misdrijfs te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met verdachtes mededaders met een (personen) auto (op aanwijzing van verdachte of een van verdachtes mededaders) in de richting van de toegangsdeuren van die winkel zijn gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3. De bewezenverklaring steunt op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.3 samengevat en weergegeven bewijsmiddelen.
2.4. Het Hof heeft omtrent de bewezenverklaring nog het volgende overwogen:
"De bewezenverklaarde gedraging van verdachte is naar haar uiterlijke verschijningsvorm (...) gericht op de voltooiing van de diefstal."
2.5. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat een auto omstreeks 3.40 uur met gedoofde lichten het parkeerterrein van de supermarkt [A] opreed, dat twee personen uitstapten, dat die personen naar een van de toegangsdeuren van de supermarkt liepen, dat de auto achterwaarts in de richting van die deur reed op aanwijzing van een van die personen, dat de twee personen aan de kant gingen staan toen de auto nog slechts twee of drie meter van de toegangsdeur verwijderd was, dat op dat moment in de woning naast de supermarkt een licht aanging, dat de twee personen schrokken, iets naar de bestuurder riepen en snel instapten, waarna de auto met gedoofde lichten met hoge snelheid wegreed.
De verdachte was een van die twee personen.
2.6. Gelet op deze vaststellingen geeft het oordeel van het Hof dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachten naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als te zijn gericht op voltooiing van het voorgenomen misdrijf, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk.
2.7. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie maanden en drie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 3 maart 2009.