ECLI:NL:HR:2009:BG9198

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11720
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van artikel 63 en 27 van het Wetboek van Strafrecht in verband met buitenlandse veroordeling en overleveringsdetentie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1955 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen', had beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling. De advocaat van de verdachte, mr. G. Spong, stelde middelen van cassatie voor. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat de Hoge Raad zou moeten bevelen dat de tijd doorgebracht in overleveringsdetentie in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf.

De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak van het Hof vernietigd moest worden, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad stelde vast dat de tijd die de verdachte in detentie had doorgebracht in het buitenland als gevolg van een Nederlands verzoek om overlevering, niet in aanmerking was genomen door het Hof. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen tot zes jaar en zes maanden.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in de cassatiefase was overschreden, wat ook aanleiding gaf tot een vermindering van de straf met zes maanden. De Hoge Raad deed wat het Hof had behoren te doen en verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

31 maart 2009
Strafkamer
nr. 07/11720
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 oktober 2006, nummer 23/001471-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal bevelen dat de overleveringsdetentie in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde straf, de opgelegde straf zal verlagen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd toepassing te geven aan art. 63 Sr in verband met een in België gewezen veroordeling tot gevangenisstraf.
3.2. Indien bij een buitenlandse rechterlijke beslissing aan de verdachte straf is opgelegd, levert die strafoplegging niet een veroordeling op als bedoeld in art. 63 Sr. De ontwikkelingen op het gebied van de Europese strafrechtelijke samenwerking nopen niet tot een ander oordeel.
3.3. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te bevelen dat de tijd die de verdachte in België heeft doorgebracht ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering, bij de uitvoering van de opgelegde straf in mindering wordt gebracht.
4.2. Ingevolge het eerste lid van art. 27 Sr dient de rechter bij het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf te bevelen dat onder meer de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
4.3. De stukken van het geding houden in dat de verdachte te dezer zake in België in overleveringsdetentie heeft verbleven. Het Hof heeft evenwel nagelaten art. 27, eerste lid, Sr in acht te nemen voor zover het deze overleveringsdetentie betreft. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.
5. Beoordeling van het vierde middel
5.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
5.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren. In de omstandigheid dat de Hoge Raad na de bij de inzending van de stukken opgetreden vertraging eerst uitspraak kan doen nadat meer dan 28 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde straf te verminderen met 6 maanden.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, alsmede voor zover daarbij is verzuimd ter zake van de in het buitenland als gevolg van het Nederlandse verzoek om overlevering in detentie doorgebrachte tijd art. 27, eerste lid, Sr toe te passen;
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze zes jaar en zes maanden beloopt;
beveelt dat op de opgelegde gevangenisstraf, naast de reeds in mindering gebrachte tijd wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, in mindering zal worden gebracht de tijd welke de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest in het buitenland in detentie heeft doorgebracht ingevolge het Nederlandse verzoek om overlevering;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 31 maart 2009.