12 mei 2009
Strafkamer
nr. S 08/00040 E
AJ/SM
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 6 maart 2007, nummer 21/002995-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Bewezenverklaring, bewijsvoering en kwalificatie
2.1. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat zij:
"op 8 januari 2004 in de gemeente Buren, terwijl aan [verdachte] door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Buren bij besluit van 30 juli 1996 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op een perceel gelegen aan de [a-straat] te [vestigingsplaats] oprichten en in werking hebben van een inrichting (varkensfokkerij en -mesterij) als bedoeld in categorie 8 van bijlage I van het "Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer", tezamen en in vereniging met een ander zich, opzettelijk, heeft gedragen in strijd met voorschrift 1.2 verbonden aan voormelde vergunning, aangezien:
- in die inrichting meer dan 382 stuks kraamzeugen (met biggen tot spenen) aanwezig waren;
- in die inrichting meer dan 1250 stuks guste en dragende zeugen aanwezig waren;
- in die inrichting meer dan 5096 stuks gespeende biggen aanwezig waren;
- in die inrichting meer dan 6752 stuks mestvarkens aanwezig waren."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Bij controle op 8 januari 2004 van verdachte, bleek dat er een overtreding plaats vond van de vergunningsvoorwaarden.
Op 8 januari 2004 was ik bij de telling (het hof verstaat (p.8): van een aantal varkens) aanwezig. De tellingen zijn steeds uitgevoerd onder leiding van een toezichthouder van de provincie Gelderland.
In de door burgemeester en wethouders afgegeven revisievergunning van 30 juli 1996 onder nummer MV 036 is onder de voorwaarden 1.1 en 1.2 opgenomen het aantal te houden dieren.
In de vergunningsvoorwaarden staat onder 1.1 en 1.2 dat het volgende aantal dieren gehouden mag worden. Biggen 5096, Kraamzeugen 382, Guste- / Dragende Zeugen 1250, Vleesvarkens 6752.
Bij een telling op 8 januari 2004 is bij verdachte het aanwezige aantal dieren geteld. Het aantal aanwezige dieren was: Biggen 7491, Kraamzeugen 430, Guste- / Dragende Zeugen 1549, Vleesvarkens 8386. Dit is een overschrijding van: Biggen 2395, Kraamzeugen 34, Guste- / Dragende zeugen 299, Vleesvarkens 1634."
b. een rapportage van de op 8 januari 2004 bij de verdachte gehouden telling, op schrift gesteld op 16 januari 2004 door [betrokkene 1], toezichthouder van de Provincie Gelderland, voor zover inhoudende:
"Op dinsdag 6 januari 2004 is [betrokkene 2] (adviseur van [verdachte]) telefonisch op de hoogte gebracht van de controle op 8 januari 2004. Tijdens dit gesprek is aangegeven dat de dieraantallen geteld gaan worden. Op 7 januari 2004 is tevens [betrokkene 3] (bedrijfsleider) telefonisch hiervan op de hoogte gebracht. De boven- en onderverdieping van [verdachte] is onderverdeeld in twaalf telvakken (iedere verdieping 6). Er zijn vier teams van twee personen geformeerd die ieder drie telvakken toebedeeld hebben gekregen. Voor de controle is middels een briefing aan de betrokken medewerkers de opzet van de controle uitgelegd. Op donderdag 8 januari 2004 hebben wij ons om circa 13.00 uur gemeld bij [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Zij gaven aan geen bezwaar te hebben tegen het uitvoeren van de tellingen. De telteams hebben zich vervolgens gedoucht en gereed gemaakt om te starten met het uitvoeren van de tellingen. Aan [betrokkene 2] is vervolgens de opzet van de telling uitgelegd. Vervolgens heb ik met [betrokkene 3] de indeling van dieren in de stal doorgenomen.
In de telvakken 7 t/m 12 zijn de dieren enkelvoudig geteld. De biggen in de telvakken 6 en 6 zijn in duplo geteld. Tijdens de telling is ook de zeugenuitloop (in de voerhal) gecontroleerd. In deze hal liepen 28 zeugen.
Tijdens de tellingen heeft [verbalisant 1] van de politie, team Buren, zich via [betrokkene 3] bij [betrokkene 1] gemeld. [Verbalisant 1] heeft zich aan het einde van de telling wederom op de hoogte laten stellen van de uitgevoerde telling.
De meting is beëindigd om circa 15.30 uur.
Telvak Biggen Guste-/ dragende zeugen Kraamzeugen Vleesvarkens
1 593
2 688
3 240 143
4 287
5 4064
6 3427
7 745 ((opfok)zeugen)
8 1704 9 1326
10 1695
11 1139
12 1777
Zeugen-
uitloop 28
Totaal 7491 1549 430 8386
Vergunde
dieren
1996 5096 1250 382 6752
Te veel
dieren 2395 299 48 1634
c. een beschikking van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Buren op de aanvraag van de verdachte om een vergunning voor een varkensfokkerij en -mesterij, genummerd MV 036 en gedateerd 30 juli 1996, voor zover inhoudende:
"Beschikking op de aanvraag van [verdachte], [a-straat 1] te [vestigingsplaats] om een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, vergunning voor een varkensfokkerij en -mesterij, gelegen aan de [a-straat 1] te [vestigingsplaats], kadastraal bekend als gemeente Buren, sectie [A], nummer [001].
De inrichting kan worden gerekend tot de categorie van inrichtingen als bedoeld in categorie 1,1, onder a en c, categorie 2.1 onder a, categorie 4.1 onder a, categorie 7.1 onder a en categorie 8.1 onder in bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Derhalve valt dit bedrijf onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer.
3. De bedrijfsactiviteiten omvatten het fokken en mesten van varkens.
Voorschriften behorende bij de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer MV 036 van [verdachte], [a-straat 1], [...] [vestigingsplaats], Varkensfokkerij/ -mesterij.
1.1.
De inrichting moet, behoudens voorzover daar in deze bijlage van wordt afgeweken, in werking zijn in overeenstemming met de in de stukken, behorende bij de aanvraag, vermelde gegevens.
1.2.
In de inrichting mogen ten hoogste de navolgende aantallen dieren aanwezig zijn:
-382 stuks kraamzeugen met biggen tot spenen;
-1250 stuks guste en dragen[de] zeugen;
-5096 stuks gespeende biggen;
-6752 stuks mestvarkens."
d. een, ongedateerde, zogeheten voergeldovereenkomst inzake varkens, gesloten tussen de verdachte en [A] B.V., voor zover inhoudende:
"1. [Verdachte], gevestigd te [a-straat 2], [...] [vestigingsplaats], in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door [betrokkene 4], directeur, hierna te noemen "[verdachte]" is eigenaar van de productielocatie en de productierechten.
2. [A] B.V., gevestigd te [a-straat 2], [...] [vestigingsplaats], in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door [betrokkene 4], directeur, hierna te noemen "varkenshouder", is eigenaar van de in deze overeenkomst genoemde varkens.
In aanmerking nemende:
-dat varkenshouder te [vestigingsplaats] aan de [a-straat 2] voor eigen rekening en risico een varkensbedrijf uitoefent in stalruimte beschikbaar gesteld door [verdachte];
-dat varkenshouder het onderhavige varkenshouderij-bedrijf exploiteert, rekening houdend met een maximaal gemiddeld aantal aanwezige varkens conform de aanwezige varkens productierechten en overeenkomstig actuele wetgeving;
-dat het de ondergetekende wenselijk is voorgekomen deze overeenkomst schriftelijk vast te leggen en zij met elkaar een voergeld overeenkomst inzake het houden van varkens zijn aangegaan onder de navolgende voorwaarden en bepalingen.
Artikel 1 (doel)
3. Varkenshouder verplicht zich tot het volledig benutten van de productierechten, maar ook niet meer dan dat, overeenkomstig actuele wetgeving.
Artikel 2 (duur)
Deze overeenkomst gaat in op 1 april 1998 of zoveel eerder als mogelijk is en is aangegaan voor de looptijd van 6 jaar. Deze overeenkomst wordt stilzwijgend verlengd met steeds 1 jaar.
Artikel 8 (boekhoudplicht)
[Verdachte] verplicht zich de Minasboekhouding bij te houden.
[Verdachte] verplicht zich de Minasboekhouding voor de door Bureau Heffingen bepaalde datum aan Bureau Heffingen aan te bieden. Varkenshouder zal medewerking verlenen aan de verzameling van de benodigde gegevens.
[Verdachte] is verantwoordelijk voor de Minasheffingen.
Artikel 9 (recht en toegang)
[Verdachte] heeft te allen tijden het recht van toegang tot het bedrijf en plaats waar de dieren zijn ondergebracht, evenals de aan- en afvoerwagens van varkens, voer en mest.
Artikel 10 (vervreemding)
Varkenshouder is niet gerechtigd om de dieren te vervreemden dan wel te bezwaren in welke zin dan ook.
Artikel 11 (einde van de overeenkomst)
Na beëindiging van de overeenkomst, kan varkenshouder geen recht doen gelden op de productierechten.
Tevens is varkenshouder er mee bekend dat er nimmer sprake kan zijn van welke vorm dan ook van een pachtverhouding tussen beide partijen."
2.3. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "het medeplegen van: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon".
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof een vergunningsvoorschrift onjuist heeft uitgelegd.
3.2. Het bestreden arrest houdt in:
"De raadsman heeft betoogd dat de Provincie Gelderland met het uitvoeren van één telling op 8 januari 2004 heeft nagelaten te onderzoeken hoe hoog de veebezetting gedurende het hele jaar 2004 was en dat daarmee niet anders geconcludeerd kan worden dan dat niet aangetoond is dat voorschrift 1.2 behorende bij de op 30 juni 1996 verleende milieuvergunning is overtreden. Volgens de raadsman speelt daarbij een belangrijke rol dat deze vergunning ten aanzien van de daarmee samenhangende emissiefactoren ook uitgaat van een 100% bezetting gedurende het hele jaar, waarmee de raadsman kennelijk bedoelt dat de vergunning is verleend om gedurende het gehele jaar de in die vergunning gevoerde maximale hoeveelheid veebezetting op basis van een gemiddelde aanwezig te hebben. Overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid veebezetting op het ene moment in het jaar kan, aldus de raadsman, gecompenseerd worden door een lagere dan de maximale toegestane hoeveelheid veebezetting op een ander moment in datzelfde jaar.
Dit verweer wordt verworpen. Uit de vergunning zelf - en daarbij in het bijzonder voorschrift 1.2. - blijkt op geen enkele wijze dat de daarin genoemde maximale veebezetting over een volledig jaar moet worden getoetst. Voorschrift 1.2. hanteert slechts een bovengrens voor het aantal te houden varkens nu daarin expliciet wordt voorgeschreven dat er ten hoogste 382 stuks kraamzeugen met biggen tot spenen, 1250 stuks guste en dragende zeugen, 5096 stuks gespeende biggen, 6752 stuks mestvarkens en 11 stuks dekberen in de onderhavige inrichting aanwezig mogen zijn. Dat betekent dat deze aantallen op geen enkel moment mogen worden overschreden."
3.3. Het in het middel bedoelde vergunningsvoorschrift 1.2 is hiervoor weergegeven onder 2.2 sub c.
3.4. Het middel berust op de stelling dat het Hof bij de uitleg van het vergunningsvoorschrift zich niet had mogen beperken tot de bewoordingen van dit voorschrift en tot het ontbreken in de vergunning van elke verwijzing naar een toetsing op jaarbasis, doch bij die uitleg had behoren te betrekken dat de wetgever in de Meststoffenwet, de (Interim)wet ammoniak en veehouderij en de Wet Herstructurering Varkenshouderij rekent met jaargemiddelden.
3.5. De uitleg van een vergunningsvoorschrift als het onderhavige is van feitelijke aard, zodat 's Hofs oordeel slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst (vgl. HR 23 mei 1995, NJ 1995, 695). Een dergelijk oordeel kan in cassatie dan ook niet met vrucht met een rechtsklacht worden bestreden.
3.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat te dezen sprake is van medeplegen.
4.2. Het Hof heeft het volgende overwogen:
"Voorts heeft de raadsman betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet de verdachte de vergunningsplichtige activiteit in de inrichting heeft ontplooid, maar de [A] B.V. Verdachte heeft zich daarbij mede beroepen op een bij fax van de raadsman van 31 januari 2007 toegezonden afschrift van een Voergeld Overeenkomst inzake varkens.
Het hof verwerpt dit verweer.
Uit artikel 8 van deze overeenkomst (wat er ook zij van de rechtsgeldigheid van deze overeenkomst, welke zowel namens verdachte als namens de [A] B.V. is ondertekend door de (on)middelijk directeur [betrokkene 4]) blijkt dat krachtens die overeenkomst de verplichtingen met betrekking tot de zogenaamde Minasboekhouding op verdachte bleven rusten. Van een betrokkenheid van verdachte bij de inrichting uitsluitend als verhuurder van de opstallen was derhalve geen sprake. Voorts blijkt uit deze overeenkomst op geen enkele wijze hoe de verplichtingen, voortvloeiend uit de hierboven genoemde revisievergunning, tussen de in de overeenkomst genoemde partijen (verdachte en de [A] B.V.) is geregeld. Het hof is van oordeel dat er sprake was van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de [A] B.V. bij de exploitatie van de varkenshouderij dat van medeplegen sprake was."
4.3. Het oordeel van het Hof dat de verdachte zo nauw en volledig met de [A] B.V. heeft samengewerkt bij de exploitatie van de varkenshouderij dat te dezen sprake was van het medeplegen van het tenlastegelegde feit, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is - mede gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - toereikend gemotiveerd. Hetgeen namens de verdachte is aangevoerd, noopte het Hof niet tot bredere motivering van dat oordeel.
4.4. Het middel faalt derhalve.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 12 mei 2009.