ECLI:NL:HR:2009:BH0598

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01395
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Psychische overmacht en de beoordeling van drang bij schietincident

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1966 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd, was betrokken bij een schietincident op 5 maart 2007 in Venray. De verdachte had een vuurwapen gebruikt tegen [slachtoffer 1], waarbij deze gewond raakte. De verdediging voerde aan dat er sprake was van psychische overmacht, maar het Hof oordeelde dat de verdachte zelf het slachtoffer had uitgenodigd en dat de bedreigingen niet onverwacht waren. Het Hof concludeerde dat er geen drang was waaraan de verdachte geen weerstand kon bieden.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld over de afwezigheid van psychische overmacht. De omstandigheden van het geval, waaronder de eerdere bedreigingen en het verloop van het gesprek, waren voldoende om te concluderen dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij geen weerstand kon bieden. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot een andere uitkomst konden leiden. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke omstandigheden in de beoordeling van psychische overmacht in strafzaken.

Uitspraak

24 maart 2009
Strafkamer
Nr. 08/01395
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 maart 2008, nummer 20/003472-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-Oost, Huis van Bewaring Roermond" te Roermond.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. J.B.J.G.M. Schyns, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel van de verdachte
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof het beroep op psychische overmacht ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 5 maart 2007 in Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel op het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer 1] door die kogel in een arm werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3. Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Door de raadsman is een beroep gedaan op psychische overmacht. Tegen de achtergrond van de gedurende meerdere jaren opgebouwde spanning tussen [slachtoffer 1] en verdachte - en de telefoonberichten die verdachte kort voor het schietincident ontving van de zus van die [slachtoffer 1] en die verdachte terecht kon duiden als een actuele concretisering van die dreiging - kan het gebeuren hem niet worden verweten.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat ten tijde van het schietincident geen sprake is geweest van psychische overmacht, zoals door de verdediging zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is betoogd. Met de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat is komen vast te staan dat - wat er ook zij van de eerder opgebouwde spanning - verdachte zelf aan [betrokkene 1] heeft gevraagd om langs te komen en daarbij heeft verzocht [slachtoffer 1] mee te nemen. Nu verdachte reeds vaker bedreigd was door [slachtoffer 1], vormde de bedreiging die, volgens verdachte de aanleiding vormde tot het uit zijn jas halen van het pistool en alles wat daarop gevolgd is, naar het oordeel van het hof niet een zodanige onverwachte gebeurtenis voor verdachte dat daardoor een drang is ontstaan waaraan verdachte geen weerstand kon of behoefde te bieden, terwijl ook het verloop van het gesprek - het handelde om een door verdachte te betalen "schadevergoeding" - geen aanleiding geeft tot een ander oordeel. Het verweer wordt derhalve verworpen."
2.4. Blijkens zijn hiervoor onder 2.3 weergegeven overwegingen heeft het Hof niet aannemelijk geacht dat ten tijde van het schietincident bij de verdachte een drang bestond waaraan hij geen weerstand kon of behoefde te bieden. Dat oordeel heeft het Hof gegrond op een waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij heeft het Hof betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte zelf aan het slachtoffer heeft verzocht om langs te komen - waaruit het Hof kennelijk mede de betrekkelijkheid van de gestelde ernst van de eerdere bedreigingen heeft afgeleid -, dat de vlak voor het schietincident geuite bedreiging als zodanig niet onverwacht was of van eerdere bedreigingen afweek en dat ook het verdere verloop van het gesprek in dit opzicht geen uitzonderlijk karakter had. Het hierop gegronde oordeel dat ten tijde van het schietincident bij de verdachte geen sprake was van een drang waaraan hij geen weerstand kon of behoefde te bieden, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.
3. Beoordeling van het eerste middel van de verdachte en het middel van de benadeelde partij
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 24 maart 2009.