ECLI:NL:HR:2009:BH0607
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijswaardering in een civiele zaak met betrekking tot een verkeersongeval
In deze zaak heeft Nationale Nederlanden (NN) [verweerder] gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage, waarbij NN vorderde dat [verweerder] zou worden veroordeeld tot vergoeding van een uitgekeerd bedrag na een ongeval. [Verweerder] heeft vervolgens [eiser] in vrijwaring opgeroepen. De rechtbank oordeelde op 5 juni 2002 dat [verweerder] geen recht had op dekking en wees de vordering van NN toe. In de vrijwaringszaak werd [verweerder] toegelaten om te bewijzen dat [eiser] de bestuurder was ten tijde van het ongeval. Na een getuigenverhoor wees de rechtbank op 17 december 2003 de vordering van [verweerder] af.
[Verweerder] ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof oordeelde, na een tussenarrest op 18 april 2006, dat [verweerder] mocht bewijzen dat [eiser] de bestuurder was. Bij eindarrest op 20 maart 2007 vernietigde het hof het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [eiser] om aan [verweerder] te betalen wat [verweerder] in de hoofdzaak aan NN moest betalen. Tegen deze arresten heeft [eiser] cassatie ingesteld, waarbij de cassatiedagvaarding aan het arrest is gehecht.
De Hoge Raad, bestaande uit de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en E.J. Numann, heeft op 23 januari 2009 het beroep in cassatie verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens werd [eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van [verweerder] op nihil zijn begroot.